ECLI:NL:HR:2002:AD4934
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en alimentatiegeschil tussen man en vrouw
In deze zaak heeft de vrouw op 3 februari 2000 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Arnhem met het verzoek om echtscheiding van de man en om diverse alimentatiebijdragen. De vrouw vroeg de Rechtbank om de man te veroordelen tot het betalen van ƒ 375,-- per kind per maand voor de kosten van verzorging van de kinderen, en een bijdrage van ƒ 1.000,-- per maand voor haar levensonderhoud. Daarnaast verzocht zij om de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het recht om gedurende zes maanden in de echtelijke woning te blijven wonen.
De Rechtbank heeft op 6 juli 2000 de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld tot de gevraagde alimentatie voor de kinderen, maar heeft de verzoeken van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud en het gebruik van de echtelijke woning afgewezen. De vrouw ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, waar zij de vernietiging van de beschikking van de Rechtbank vroeg, met name voor de afwijzing van haar verzoeken om alimentatie.
Het Gerechtshof heeft op 6 februari 2001 de beschikking van de Rechtbank gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de man vanaf de overdracht van de echtelijke woning ƒ 375,-- per kind per maand en ƒ 600,-- per maand voor de vrouw moet betalen. De man heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De Hoge Raad heeft op 11 januari 2002 het beroep in cassatie verworpen, omdat de klachten van de man niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.