ECLI:NL:HR:2002:AD4934

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/052HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiegeschil tussen man en vrouw

In deze zaak heeft de vrouw op 3 februari 2000 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Arnhem met het verzoek om echtscheiding van de man en om diverse alimentatiebijdragen. De vrouw vroeg de Rechtbank om de man te veroordelen tot het betalen van ƒ 375,-- per kind per maand voor de kosten van verzorging van de kinderen, en een bijdrage van ƒ 1.000,-- per maand voor haar levensonderhoud. Daarnaast verzocht zij om de verdeling van de huwelijksgemeenschap en het recht om gedurende zes maanden in de echtelijke woning te blijven wonen.

De Rechtbank heeft op 6 juli 2000 de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld tot de gevraagde alimentatie voor de kinderen, maar heeft de verzoeken van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud en het gebruik van de echtelijke woning afgewezen. De vrouw ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, waar zij de vernietiging van de beschikking van de Rechtbank vroeg, met name voor de afwijzing van haar verzoeken om alimentatie.

Het Gerechtshof heeft op 6 februari 2001 de beschikking van de Rechtbank gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de man vanaf de overdracht van de echtelijke woning ƒ 375,-- per kind per maand en ƒ 600,-- per maand voor de vrouw moet betalen. De man heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking. De Hoge Raad heeft op 11 januari 2002 het beroep in cassatie verworpen, omdat de klachten van de man niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

11 januari 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/052HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.R. Sturhoofd,
t e g e n
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 3 februari 2000 ter griffie van de Rechtbank te Arnhem ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht:
a. tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - echtscheiding uit te spreken;
b. te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging van de kinderen dient bij te dragen ƒ 375,-- per kind, per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
c. de man te veroordelen om aan de vrouw tot haar levensonderhoud uit te keren ƒ 1.000,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
d. de verdeling ten overstaan van een notaris van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap te bevelen met benoeming van een notaris en onzijdige personen;
e. te bepalen dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [a-straat] nr. [1] te [woonplaats], en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan gedurende 6 maanden, na inschrijving van deze beschikking voort te zetten.
De man heeft verweer gevoerd tegen de door de vrouw gevraagde alimentatie en de kosten van verzorging van de kinderen, alsmede tegen het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door de vrouw.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 6 juli 2000:
1. tussen partijen echtscheiding uitgesproken;
2. partijen bevolen met elkaar over te gaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris;
3. tussen de vader en de minderjarige kinderen een omgangsregeling vastgesteld;
4. bepaald dat de vrouw tegenover de man gedurende 6 maanden na de inschrijving van deze beschikking het recht heeft in de echtelijke woning te blijven wonen en tot de inboedel daarvan behoren te blijven gebruiken, op de voorwaarde dat zij op het ogenblik van de inschrijving in deze woning woont;
5. bepaald dat de onder 3 en 4 genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij voorraad;
6. het anders of meer verzochte afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. De vrouw heeft verzocht de beschikking van de Rechtbank te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van haar verzoek om vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen minderjarige kinderen en van haar verzoek om vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog te bepalen dat de man een bedrag van ƒ 375,-- per kind per maand, althans te bepalen dat de man met een zodanig bedrag als het Hof juist acht, dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen minderjarige kinderen, alsmede te bepalen dat de man met ƒ 1.000,-- per maand, althans met een zodanige bijdrage als het Hof juist acht, dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
Bij beschikking van 6 februari 2001 heeft het Hof de beschikking van de Rechtbank van 6 juli 2000, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen met ingang van de dag waarop de echtelijke woning zal zijn overgedragen, zal voldoen een bedrag van ƒ 375,-- per kind per maand. Voorts heeft het Hof bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtelijke woning zal zijn overgedragen zal voldoen ƒ 600,-- per maand als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Het meer of anders verzochte heeft het Hof afgewezen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het open-baar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 januari 2002.