ECLI:NL:HR:2002:AD5361
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Ontzetting uit ouderlijk gezag over minderjarigen door de Raad voor de Kinderbescherming
In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) op 3 augustus 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Zwolle, met het verzoek om de vader, verzoeker tot cassatie, te ontzetten uit het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kinderen, geboren op respectievelijk 29 juli 1993 en 16 juni 1997. De vader heeft het verzoek bestreden tijdens de mondelinge behandeling. De Rechtbank heeft op 17 november 1999 de vader ontzet uit het ouderlijk gezag. Hiertegen heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 11 januari 2001 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. De vader heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het Hof.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 11 januari 2002 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. De beschikking is gegeven door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.