ECLI:NL:HR:2002:AD5361

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/039HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzetting uit ouderlijk gezag over minderjarigen door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) op 3 augustus 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Zwolle, met het verzoek om de vader, verzoeker tot cassatie, te ontzetten uit het ouderlijk gezag over zijn minderjarige kinderen, geboren op respectievelijk 29 juli 1993 en 16 juni 1997. De vader heeft het verzoek bestreden tijdens de mondelinge behandeling. De Rechtbank heeft op 17 november 1999 de vader ontzet uit het ouderlijk gezag. Hiertegen heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 11 januari 2001 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. De vader heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het Hof.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Op 11 januari 2002 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. De beschikking is gegeven door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

11 januari 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/039HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, gevestigd te Utrecht,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 3 augustus 1999 ter griffie van de Rechtbank te Zwolle ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: RvdK - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de vader - uit het ouderlijk gezag over de minderjarigen
- [kind 1] geboren op 29 juli 1993 te [geboorteplaats]
- [kind 2] geboren op 16 juni 1997 te [geboorteplaats] te ontzetten.
De vader heeft het verzoek bestreden ter mondelinge behandeling van het verzoek.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 17 november 1999 de vader ontzet uit het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarigen.
Tegen deze beschikking heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 11 januari 2001 heeft het Hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De RvdK heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst J.K. Moltmaker strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 januari 2002.