ECLI:NL:HR:2002:AD5379
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1995 door de Arrondissementsrechtbank te Zutphen was veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 48.950,--, subsidiair 160 dagen hechtenis. De betrokkene, geboren in 1959, was niet verschenen tijdens de terechtzittingen in hoger beroep, maar had via zijn advocaten verklaard op de hoogte te zijn van de zittingen en geen bezwaar te hebben tegen behandeling in zijn afwezigheid.
De Advocaat-Generaal Fokkens had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de hoogte van het te betalen bedrag en het aantal dagen vervangende hechtenis, maar tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het cassatieberoep en stelde vast dat het beroep te laat was ingesteld. Volgens de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering had het cassatieberoep uiterlijk op de veertiende dag na de einduitspraak van het Hof op 25 februari 1997 moeten worden ingediend. De betrokkene had echter pas op 4 april 2000 cassatie ingesteld, waardoor de Hoge Raad oordeelde dat de betrokkene niet-ontvankelijk was in zijn beroep.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van tijdige indiening van cassatieberoepen en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen. De beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, en is gepubliceerd in de Nederlandse Jurisprudentie (NJ 2002, 339) met annotatie van T.M.C.J. Schalken.