ECLI:NL:HR:2002:AD5409

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00551/00 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking niet-ontvankelijk verklaard in verzet tegen dwangbevel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, waarin de veroordeelde niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. De beschikking van de rechtbank dateert van 23 augustus 1999 en betreft een bezwaarschrift van de veroordeelde, geboren in 1953. De Hoge Raad heeft op 12 februari 2002 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vice-president W.J.M. Davids de zitting heeft geleid, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman.

De veroordeelde had een schriftuur ingezonden en de Advocaat-Generaal Fokkens concludeerde tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank. De Hoge Raad had eerder, op 15 mei 2001, een tussenbeschikking gedaan waarin de veroordeelde in de gelegenheid werd gesteld om te voldoen aan zijn verplichting tot consignatie. Deze verplichting hield in dat hij een bedrag van ƒ 778,68 moest overmaken op een specifieke bankrekening.

De Hoge Raad oordeelde dat de veroordeelde niet in zijn beroep kon worden ontvangen, omdat hij niet tijdig aan zijn verplichting tot consignatie had voldaan. De datum waarop aan deze verplichting was voldaan, was bepalend voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde de veroordeelde uiteindelijk niet-ontvankelijk in het beroep, wat betekent dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef.

Uitspraak

12 februari 2002
Strafkamer
nr. 00551/00 B
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 23 augustus 1999, nummer 09/929672-97, op het bezwaarschrift van:
[de veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, inhoudende verhaal op zijn goederen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Deze heeft een schriftuur ingezonden.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank teneinde opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1. Bij tussenbeschikking van 15 mei 2001 heeft de Hoge Raad de veroordeelde in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen een termijn van drie weken na verzending van die tussenbeschikking aan zijn verplichting tot consignatie ingevolge art. 575, derde lid, Sv, te voldoen door overmaking van ƒ 778,68 op bankrekening 19.23.25.796, ten name van D.S.537A Arrondissement Den Haag, onder vermelding van kenmerk 09.926.672.97 en 99/630.
3.2. De tussenbeschikking is op 12 juli 2001 met een begeleidende brief aan de veroordeelde verzonden, zodat de veroordeelde tot en met 2 augustus 2001 de gelegenheid had om aan zijn verplichting tot consignatie te voldoen.
Blijkens een zich bij de stukken bevindende kopie van een rekeningafschrift betreffende de hiervoor vermelde
bankrekening, is voormelde rekening op 13 augustus 2001 met het voormelde bedrag gecrediteerd.
3.3. In aanmerking genomen dat als datum waarop aan de verplichting tot consignatie is voldaan, dient te gelden de datum waarop het betreffende bedrag door de crediteuren is ontvangen, kan de veroordeelde - gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2 is weergegeven - niet in zijn beroep worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2002.