ECLI:NL:HR:2002:AD5554

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01837/01 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een IJslandse burger en de toepassing van de Uitleveringswet en het Wetboek van Strafvordering

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Assen, die op 23 mei 2001 de uitlevering van een IJslandse burger toelaatbaar heeft verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1965, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Norgerhaven' te Veenhuizen. Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon zelf, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Franken uit Amsterdam. De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en een datum zal bepalen voor de oproeping van de opgeëiste persoon om te worden gehoord over het uitleveringsverzoek.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het middel faalt. De Hoge Raad oordeelt dat het aan de feitenrechter is om te bepalen of de opgeëiste persoon de Nederlandse taal voldoende verstaat om het onderzoek zonder tolk voort te zetten. De rechter kan, op basis van het onderzoek ter zitting, tot de conclusie komen dat de opgeëiste persoon in staat is om het onderzoek te volgen zonder bijstand van een tolk. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, aangezien er geen bezwaar is gemaakt door de raadsman van de opgeëiste persoon tegen het verhoor zonder tolk.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak bevestigd, waarbij de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Republiek IJsland toelaatbaar werd verklaard. De middelen die door de opgeëiste persoon zijn ingediend, kunnen niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad ziet geen reden om de uitspraak ambtshalve te vernietigen. Het beroep wordt verworpen, en het arrest is uitgesproken op 8 januari 2002 door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend-griffier.

Uitspraak

8 januari 2002
Strafkamer
nr. 01837/01 U
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 23 mei 2001, nummer ASN 3101/62/01, op een verzoek van de Republiek IJsland tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (IJsland) op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Republiek IJsland toelaatbaar verklaard voor het in de bestreden uitspraak omschreven feit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te
Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en dat de Hoge Raad een dag zal bepalen waarop de opgeëiste persoon dient te worden opgeroepen om ter zitting van de Hoge Raad te verschijnen teneinde te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.
3 .Beoordeling van het tweede en derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artt. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het onderzoek in strijd met de artt. 29 Uitleveringswet en 275 en 276 Sv heeft plaatsgehad zonder bijstand van een beëdigde tolk.
4.2.Uit het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 10 mei 2001 blijkt niet dat de opgeëiste persoon aldaar is bijgestaan door een tolk zodat het ervoor moet worden gehouden dat het onderzoek op die zitting zonder de bijstand van een tolk heeft plaatsgehad.
4.3. Het middel faalt aangezien:
a. het oordeel of het geval dat de opgeëiste persoon de Nederlandse taal niet verstaat, geheel is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt;
b. de rechter die blijkens een van zijnentwege uitgegane oproeping van een tolk aanvankelijk ervan uitgaat dat aan de voorschriften van de art. 275-276 Sv toepassing dient te worden gegeven, niettemin op grond van het onderzoek te zijner zitting tot het inzicht kan komen dat de opgeëiste persoon in voldoende mate de Nederlandse taal verstaat om het onderzoek zonder de bijstand van een tolk voort te zetten;
c. in cassatie niet kan worden getoetst of de rechter terecht aldus heeft geoordeeld (vgl. HR 2 december 1986, NJ 1987, 539). Vorenbedoeld oordeel van de Rechtbank is niet onbegrijpelijk nu uit het proces-verbaal van de zitting niet blijkt dat door de raadsman van de opgeëiste persoon bezwaar is gemaakt tegen het verhoor van de opgeëiste persoon buiten aanwezigheid van de opgeroepen tolk.
4.4. Gelet op het vorenstaande moet worden aangenomen dat in de bestreden uitspraak bij vergissing is vermeld dat de opgeëiste persoon bij zijn verhoor ter zitting werd bijgestaan door een tolk.
4.5. Het middel is derhalve vruchteloos voorgesteld.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 8 januari 2002.