ECLI:NL:HR:2002:AD5554
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een IJslandse burger en de toepassing van de Uitleveringswet en het Wetboek van Strafvordering
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Assen, die op 23 mei 2001 de uitlevering van een IJslandse burger toelaatbaar heeft verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1965, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Norgerhaven' te Veenhuizen. Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon zelf, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Franken uit Amsterdam. De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en een datum zal bepalen voor de oproeping van de opgeëiste persoon om te worden gehoord over het uitleveringsverzoek.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het middel faalt. De Hoge Raad oordeelt dat het aan de feitenrechter is om te bepalen of de opgeëiste persoon de Nederlandse taal voldoende verstaat om het onderzoek zonder tolk voort te zetten. De rechter kan, op basis van het onderzoek ter zitting, tot de conclusie komen dat de opgeëiste persoon in staat is om het onderzoek te volgen zonder bijstand van een tolk. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, aangezien er geen bezwaar is gemaakt door de raadsman van de opgeëiste persoon tegen het verhoor zonder tolk.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak bevestigd, waarbij de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Republiek IJsland toelaatbaar werd verklaard. De middelen die door de opgeëiste persoon zijn ingediend, kunnen niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad ziet geen reden om de uitspraak ambtshalve te vernietigen. Het beroep wordt verworpen, en het arrest is uitgesproken op 8 januari 2002 door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend-griffier.