ECLI:NL:HR:2002:AD5579

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03971/00 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de inwerkingtreding van noodregelingen ex art. 31 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een beroep in cassatie door een verdachte, vertegenwoordigd door advocaat M.J.J.E. Stassen, tegen een veroordeling voor overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De verdachte was veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1000,-- voor het niet naleven van een voorschrift dat was gesteld krachtens artikel 30, eerste lid, van deze wet. De verdediging voerde aan dat de Herbevolkingsregeling klassieke varkenspest 1997 onverbindend was wegens strijd met Europese regelgeving. Het Hof had dit verweer verworpen, waarbij het stelde dat de relevante richtlijnen niet van toepassing waren op de klassieke varkenspest. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal Wortel gevolgd, die had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende gemotiveerd had beslist en dat de middelen van de verdediging niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en het beroep werd verworpen. Dit arrest benadrukt de mogelijkheid voor de Nederlandse overheid om in noodgevallen maatregelen te treffen die onmiddellijk in werking treden zonder publicatie in de Staatscourant, en dat de Europese richtlijnen niet altijd de nationale wetgeving beperken.

Uitspraak

8 januari 2002
Strafkamer
nr. 03971/00 E
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 1 september 2000, nummer 20/002836-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 15 maart 1999 - de verdachte ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 30, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1000,-- gulden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt er over dat het Hof niet, althans ontoereikend gemotiveerd heeft beslist op het verweer dat de regeling waarop de tenlastelegging is gebaseerd onverbindend is.
3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Van de zijde van de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, dat de Herbevolkingsregeling klassieke varkenspest 1997 onverbindend zou zijn wegens strijd met de Europese regelgeving. Daartoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de Richtlijn van 22 januari 1980 inzake de bestrijding van Klassieke varkenspest (80/217/EEG) en de Richtlijn van 17 december 1992 inzake de Bestrijding bepaalde dierziekten en vesiculaire varkensziekte (92/119/EEG) geen mogelijkheden bieden om van het daarin opgenomen maatregelenpakket af te wijken, waarbij het de lidstaten niet vrij staat om andere maatregelen af te kondigen. Nu de Minister van Landbouw, Visserij en Natuurbeheer van de in de richtlijnen opgenomen maatregelen is afgeweken moet dit leiden tot onverbindendheid van het vervoersverbod en derhalve tot ontslag van rechtsvervolging van verdachte.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
De Richtlijn 92/119/EEG heeft betrekking - voorzover hier van belang - op de vesiculaire varkensziekte en niet op klassieke varkenspest, zodat deze Richtlijn buiten beschouwing kan blijven.
De Richtlijn 80/217/EEG bevat een aantal, in het nationale recht te implementeren maatregelen ter bestrijding van de klassieke varkenspest. Deze maatregelen, alsook de maatregelen ten aanzien van andere besmettelijke dierziekten, zijn geïmplementeerd in artikel 30, eerste en vierde lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, op grond waarvan de Herbevolkingsregeling klassieke varkenspest 1997 is uitgevaardigd.
Bij Beschikking 98/338/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 mei 1998 is - voorzover hier zakelijk van belang - bepaald dat de uitvoer van varkens uit Nederland met uitzondering van het herbevolkingsgebied Venhorst weer geoorloofd is. De beschikking van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij d.d. 15 mei 1998 tot wijziging van artikel 5 van de Herbevolkingsregeling klassieke varkenspest 1997 beoogde hieraan uitvoering te geven. Ingevolge die wijziging van artikel 5 van de Herbevolkingsregeling werd het verboden om varkens te vervoeren vanuit voormeld herbevolkingsgebied. Dit was noodzakelijk ter uitvoering van bovengenoemde Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, waarin staat voorgeschreven dat geen varkens vanuit het herbevolkingsgebied naar andere delen van het land mogen worden verzonden.
In verband hiermee werd het ook verboden om varkens aan te voeren, aanwezig te hebben, af te voeren of te vervoeren, die in strijd met het vervoersverbod uit het herbevolkingsgebied zijn vervoerd.
Het hof verwerpt mitsdien voormeld verweer."
3.3. Voorzover het middel zich beroept op Richtlijn 92/119/EEG miskent het dat tot de dierziekten waarop deze richtlijn betrekking heeft niet de klassieke varkenspest behoort.
3.4. Blijkens de daarop gegeven toelichting berust het middel op de opvatting dat het Hof in de hiervoor weergegeven overwegingen heeft geoordeeld dat de EG-Richtlijnen de Lid-Staten veroorloven op nationaal niveau verdergaande maatregelen te treffen dan in die Richtlijnen voorzien. Een dergelijk oordeel komt in die overwegingen van het Hof evenwel niet voor zodat het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 8 januari 2002.