8 februari 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/147HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
[Eiseres], wonende te [woonplaats],
advocaat: aanvankelijk mr. F.J. de Vries,
thans mr. F.H.A.M. Thunnissen,
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 25 maart 1997 verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te Alkmaar en gevorderd [verweerder] c.s. te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [eiseres] van ƒ 28.900,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der volledige betaling.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden en in reconventie, na wijziging van eis, gevorderd:
1. te verklaren voor recht dat het namens [eiseres] onder notaris mr. R.H.M. van Baal te Krommenie gelegde beslag onrechtmatig is;
2. [eiseres] te veroordelen aan [verweerder] c.s. te voldoen de somma van ƒ 6.149,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 november 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 20 augustus 1998 de vordering in conventie afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. In hoger beroep heeft [eiseres] haar eis vermeerderd en tevens de betaling gevorderd van een bedrag van ƒ 9.845,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 1999 tot die der volledige betaling.
Bij arrest van 10 februari 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de in de Conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense onder 2 vermelde feiten.
3.2 De onderhavige vordering van [eiseres] strekt kort gezegd tot vergoeding van de kosten van herstel van de vloerbalken in het door haar van [verweerder] c.s. gekochte huis op de grond dat dit huis niet aan de overeenkomst beantwoordt. Volgens haar zijn de oude vloerbalken in de hal ernstig aangetast door houtrot, heeft de in het verleden uitgevoerde reparatie van die balken bestaan uit het inbrengen van korte balken die zonder samenhang met de oude balklaag zijn aangebracht, terwijl de overgebleven balken niet zijn gerepareerd en de door houtrot aangetaste uiteinden zijn behandeld noch verwijderd. Ook de houten balklaag in de keuken verkeert volgens [eiseres] in slechte staat en het in de geiserkast ontstane gat in de vloer is opgevuld met beton zonder dat het aangrenzende rottende hout is behandeld en/of verwijderd. [Eiseres] stelt dat [verweerder] c.s. tegenover haar over het gebrekkige karakter van de verrichte reparaties hebben gezwegen.
3.3 Het verweer van [verweerder] c.s. tegen deze vordering komt, voorzover in cassatie van belang, erop neer dat zij [eiseres] vóór de koop op de hoogte hebben gesteld van wat hun bekend was met betrekking tot de staat van de vloer en de reparaties van de vloerbalken, dat zij [eiseres] hebben gewaarschuwd voor mogelijke aantasting van de vloerbalken, zoals ook blijkt uit art. 17 van de koopakte, en dat [eiseres] akkoord is gegaan met de staat van de woning waarin deze zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bevond, het onderhavige gebrek daarbij inbegrepen.
3.4 De Rechtbank heeft de vordering van [eiseres] afgewezen. In haar hoger beroep tegen dit vonnis heeft [eiseres] onder meer aangevoerd dat de aannemers [betrokkene A] en [betrokkene B] en de voormalige werknemer van deze laatste, [betrokkene C], die de reparaties voor [verweerder] c.s. hadden uitgevoerd, aan [verweerder] c.s. hebben meegedeeld dat de hele vloer in de hal, toilet en keuken verrot was, dat de vloer - in plaats van gerepareerd - vervangen diende te worden en voorts dat [verweerster 2] aan [betrokkene C] heeft meegedeeld het niet nodig te vinden de vloer en de balklaag te vervangen omdat "het er in verband met de verkoop van het huis alleen maar netjes behoefde uit te zien". [Eiseres] heeft bewijs van deze stelling aangeboden door middel van het horen van [betrokkene A], [betrokkene B] en [betrokkene C] als getuigen.
3.5 Het Hof heeft wat dit betreft, gelet op artikel 17 van de koopakte, tot uitgangspunt genomen dat [verweerder] c.s. [eiseres] vóór het aangaan van de koopovereenkomst erop hebben gewezen dat de vloerbalken in de hal en de keuken mogelijk kunnen zijn aangetast. Vervolgens heeft het Hof het in 3.4 weergegeven betoog van [eiseres] als een betoog omtrent extra wetenschap van [verweerder] c.s. aangeduid en geoordeeld dat dit betoog [eiseres] niet kan baten, na het als volgt te hebben samengevat:
"Samengevat komt die extra wetenschap erop neer dat de reparaties in de hal en in de keuken van beperkte aard zijn geweest. Zo zijn in de hal, aldus [eiseres], de balken slechts gedeeltelijk vernieuwd door daarin nieuwe stukjes balk aan te brengen hoewel de bestaande balken reeds door houtrot waren aangetast. Zo is in de keuken na het ontstaan van een gat in de vloer de reparatie beperkt gebleven door het storten van beton."
3.6 In onderdeel 1 van het middel klaagt [eiseres] dat in deze samenvatting van haar betoog een wezenlijk bestanddeel ontbreekt, te weten de stelling dat aan [verweerder] c.s. is verteld dat de vloerbalken in de hal, het toilet en de keuken verrot waren en dat deze geheel zouden moeten worden vervangen. Deze wetenschap is van belang voor de omvang van de op [verweerder] c.s. rustende mededelingsplicht, zodat het Hof door deze stelling onbehandeld te laten, is voorbijgegaan aan een essentiële stelling van [eiseres], aldus het onderdeel.
3.7 Daaromtrent heeft het volgende te gelden. Het Hof heeft, in cassatie niet bestreden, vooropgesteld dat [verweerder] c.s. slechts aansprakelijk zijn voor onzichtbare gebreken die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst aan hen bekend waren en dat op [verweerder] c.s. in zoverre ook de plicht rustte [eiseres] te informeren over de aan hen bekende gebreken. Tegen die achtergrond is voor de omvang van de mededelingsplicht van [verweerder] c.s. van essentieel belang of de in 3.4 weergegeven stelling van [eiseres] juist is. Als [verweerder] c.s. overeenkomstig die stelling op de hoogte waren van de zeer gebrekkige staat van de vloerbalken en waren gewaarschuwd dat die balken niet gerepareerd maar vervangen moesten worden, konden zij immers niet volstaan met de mededeling aan [eiseres] dat de vloerbalken mogelijk zouden zijn aangetast. Het onderdeel slaagt dan ook, evenals onderdeel 5, dat klaagt over het passeren door het Hof van het desbetreffende bewijsaanbod van [eiseres] als niet relevant.
3.8 De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 februari 2000;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 587,11 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 8 februari 2002.