ECLI:NL:HR:2002:AD6214

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00027/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor diefstal met geweld

Op 8 januari 2002 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld. De verdachte, geboren in Marokko en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad, had beroep in cassatie ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het Hof, dat de eerdere veroordeling door de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam had vernietigd en de verdachte een gevangenisstraf van vijftien maanden had opgelegd.

De verdediging, vertegenwoordigd door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, voerde aan dat de aanzegging van het hoger beroep niet op de wettelijk voorgeschreven wijze was betekend, wat zou betekenen dat de appeldagvaarding onterecht was uitgebracht. De Hoge Raad oordeelde echter dat de raadsman van de verdachte tijdens de terechtzitting in hoger beroep niet had geklaagd over de geldigheid van de betekening, waardoor het verweer niet kon worden aangevoerd in cassatie. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen falen, omdat de raadsman de gelegenheid had om de klacht aan de appelrechter voor te leggen.

Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad dat er geen gronden waren voor cassatie en verwierp het beroep. Dit arrest werd uitgesproken door vice-president W.J.M. Davids en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in aanwezigheid van waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs.

Uitspraak

8 januari 2002
Strafkamer
nr. 00027/01
HJH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 maart 1998, nummer 23/001397-97 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] dan wel te [...] (Marokko) op [geboortedatum] 1972, zonder bekende woonplaats hier te lande, ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 29 januari 1997 - de verdachte ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, advocaten te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen strekken ten betoge dat de aanzegging van het hoger beroep door de Officier van Justitie niet op de bij de wet voorgeschreven wijze is betekend, zodat ten onrechte een appeldagvaarding is uitgebracht en de zaak ten onrechte door het Hof in behandeling is genomen.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de niet verschenen verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd. Het proces-verbaal houdt niet in dat de raadsman heeft geklaagd over de geldigheid van de betekening van de aanzegging van het hoger beroep, zodat het ervoor moet worden gehouden dat een zodanig verweer niet is gevoerd.
3.3. De middelen miskennen dat niet met vrucht voor het eerst in cassatie kan worden geklaagd over de wijze van betekening van de aanzegging van het hoger beroep in een geval als het onderhavige waarin - naar uit het hiervoor onder 3.2 overwogene volgt - de raadsman van de niet verschenen verdachte de gelegenheid heeft gehad de desbetreffende klacht aan de appelrechter voor te leggen.
3.4. De middelen falen derhalve.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 8 januari 2002.