ECLI:NL:HR:2002:AD6226

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03733/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen vrijspraak en veroordeling in strafzaak met betrekking tot poging tot doodslag en ontucht met minderjarige

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte die eerder door het Gerechtshof te Amsterdam was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot doodslag en ontucht met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1954 en destijds gedetineerd in het Huis van Bewaring 'Demersluis' te Amsterdam, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Hof van 8 augustus 2000. De advocaat van de verdachte, mr. J. Kuijper, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep voor zover dit is gericht tegen tussenbeslissingen die niet aan het arrest van het Hof ten grondslag liggen, en heeft verwerping van het beroep voor het overige voorgesteld.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen voor zover dit is gericht tegen de beslissingen van de terechtzittingen van 3 februari 2000 en 23 mei 2000. Dit betekent dat de Hoge Raad niet toekomt aan de bespreking van een aantal middelen en klachten die door de verdachte zijn ingediend. De overige klachten zijn door de Hoge Raad niet als voldoende gegrond beoordeeld om tot cassatie te leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen gronden zijn voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad beslist dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep voor zover dit gericht is tegen de eerdergenoemde beslissingen, en heeft het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president W.J.M. Davids, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, en is uitgesproken op 29 januari 2002.

Uitspraak

29 januari 2002
Strafkamer
nr. 03733/00
KD/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 augustus 2000, nummer 23/002350-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats], ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in het Huis van Bewaring "Demersluis" te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 4 augustus 2000, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "poging tot doodslag" en 3. primair "ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee jaren en zes maanden gevangenisstraf en waarbij is bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep voor zover het is gericht tegen tussenbeslissingen waarop het arrest van het Hof niet berust en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen de ter terechtzittingen van 3 februari 2000 en 23 mei 2000 genomen beslissingen
3.1.1. De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) de zaak is in hoger beroep voor het eerst behandeld op de terechtzitting van het Hof van 20 januari 2000. Op verzoek van de raadsman is het onderzoek toen door het Hof geschorst;
(ii) ter terechtzitting van 3 februari 2000 is het onderzoek wegens gewijzigde samenstelling van het Hof opnieuw aangevangen. Het Hof heeft het onderzoek geschorst en de zaak verwezen naar de Rechter-Commissaris voor nader onderzoek;
(iii) ter terechtzitting van 20 april 2000 is het onderzoek door het Hof opnieuw geschorst aangezien de Rechter-Commissaris nog geen onderzoek had verricht;
(iv) ter terechtzitting van 23 mei 2000 is het onderzoek wegens gewijzigde samenstelling van het Hof opnieuw aangevangen. Het Hof heeft het onderzoek geschorst;
(v) ter terechtzitting van 25 juli 2000 is het onderzoek wegens gewijzigde samenstelling van het Hof opnieuw aangevangen.
3.1.2. Het arrest van het Hof is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 28 juli 1999 en in hoger beroep van 25 juli 2000.
3.2. Nu het onderzoek ter terechtzitting van 25 juli 2000 opnieuw is aangevangen, kan de verdachte niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen, voorzover dit is gericht tegen de ter terechtzittingen van 3 februari 2000 en 23 mei 2000 genomen beslissingen. Dit betekent dat de Hoge Raad niet toekomt aan de bespreking van het eerste, het tweede en het vierde middel en van de eerste klacht van het derde middel.
4. Beoordeling van de overige klachten
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet worden beslist als volgt.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep voorzover dit is gericht tegen de ter terechtzittingen van 3 februari 2000 en 23 mei 2000 genomen beslissingen;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 29 januari 2002.