ECLI:NL:HR:2002:AD6226
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen vrijspraak en veroordeling in strafzaak met betrekking tot poging tot doodslag en ontucht met minderjarige
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte die eerder door het Gerechtshof te Amsterdam was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot doodslag en ontucht met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1954 en destijds gedetineerd in het Huis van Bewaring 'Demersluis' te Amsterdam, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Hof van 8 augustus 2000. De advocaat van de verdachte, mr. J. Kuijper, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep voor zover dit is gericht tegen tussenbeslissingen die niet aan het arrest van het Hof ten grondslag liggen, en heeft verwerping van het beroep voor het overige voorgesteld.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen voor zover dit is gericht tegen de beslissingen van de terechtzittingen van 3 februari 2000 en 23 mei 2000. Dit betekent dat de Hoge Raad niet toekomt aan de bespreking van een aantal middelen en klachten die door de verdachte zijn ingediend. De overige klachten zijn door de Hoge Raad niet als voldoende gegrond beoordeeld om tot cassatie te leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen gronden zijn voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad beslist dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep voor zover dit gericht is tegen de eerdergenoemde beslissingen, en heeft het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president W.J.M. Davids, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, en is uitgesproken op 29 januari 2002.