ECLI:NL:HR:2002:AD6634
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- J.B. Fleers
- A.G. Pos
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van omgangsregeling en terugverwijzing naar Gerechtshof in gezagskwestie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de omgangsregeling van een minderjarig kind, geboren op 23 november 1997, tussen de ouders, de vader en de moeder. De vader had in 1998 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Amsterdam om het ouderlijk gezag over het kind bij uitsluiting aan hem toe te kennen. De moeder verzocht daarentegen om het gezag bij uitsluiting aan haar toe te kennen. De Rechtbank heeft in een tussenbeschikking van 24 maart 1999 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld en in de eindbeschikking van 3 november 1999 de verzoeken tot wijziging van de gezagsvoorziening afgewezen, maar wel een omgangsregeling vastgesteld. De vader ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, waar de moeder incidenteel hoger beroep instelde. Het Hof heeft in een tussenbeschikking van 12 oktober 2000 de beschikking van de Rechtbank met betrekking tot het gezag bekrachtigd en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen. In de eindbeschikking van 14 juni 2001 heeft het Hof de beschikking van de Rechtbank vernietigd en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het Gerechtshof van 14 juni 2001 vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Hof voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de omgangsregeling, zoals vastgesteld door het Hof, niet begrijpelijk was, omdat deze de vader de mogelijkheid ontnam om een gehele vrije dag met het kind door te brengen. De Hoge Raad benadrukte dat de omgangsregeling in het belang van het kind moet zijn en dat er een evenwichtige verdeling van de tijd tussen de ouders moet zijn. De beslissing van het Hof werd als onbegrijpelijk beschouwd, omdat het Hof niet had gemotiveerd waarom de omgangsregeling zo was vastgesteld dat de vader en het kind nooit samen een vrije dag konden doorbrengen, wat in strijd was met het doel van de regeling.