ECLI:NL:HR:2002:AD6986

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01915/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering aan Duitsland en de beoordeling van schrijffouten in het Haftbefehl

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Roermond, die op 20 juni 2001 de uitlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland toelaatbaar had verklaard. De opgeëiste persoon, geboren op 12 november 1942 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in Penitentiaire Inrichting 'De Geerhorst' te Sittard, heeft beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van de opgeëiste persoon, mr. J.F.M. Wasser, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de bestreden uitspraak vernietigd moet worden, maar uitsluitend omdat de rechtbank verzuimd heeft de feiten te vermelden waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank, door de feiten alsnog te vermelden, de uitspraak kan handhaven. De rechtbank had in haar uitspraak aangegeven dat de correctie door het Bayerisches Staatsministerium der Justiz niet in aanmerking kon worden genomen, omdat deze niet door een rechterlijke instantie mocht worden gecorrigeerd. De rechtbank heeft een kennelijke schrijffout in het Haftbefehl gecorrigeerd, wat door de Hoge Raad als niet onbegrijpelijk werd beschouwd.

De Hoge Raad heeft de middelen van de opgeëiste persoon verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de rechtbank voldoet aan de eisen van de Uitleveringswet, met betrekking tot de vermelding van de feiten waarvoor uitlevering kan worden toegestaan. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak en heeft het beroep verworpen.

Uitspraak

22 januari 2002
Strafkamer
nr. 01915/01
EW/LD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 20 juni 2001,
nummer 04/640008-01, op een verzoek van het Bayerisches Staatsministerium der Justiz München tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op 12 november 1942, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in Penitentiaire Inrichting "De Geerhorst" te Sittard.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
2.Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. J.F.M. Wasser, advocaat te
's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd, doch uitsluitend voorzover daarbij is verzuimd de feiten te vermelden met betrekking waartoe de uitlevering kan worden toegestaan, dat de Hoge Raad, doende wat de rechtbank had behoren te doen, die feiten alsnog zal vermelden, en dat het beroep zal worden verworpen.
3.Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank "zelfstandig een kennelijke schrijffout in het Haftbefehl heeft gecorrigeerd".
4.2. De bestreden uitspraak houdt - voorzover hier van belang - het volgende in:
"Tenslotte heeft de raadsman aangegeven dat de rechtbank met de door het Bayerisches Staatsministerium der Justiz bij brief van 31 mei 2001 gedane correctie geen rekening kan houden, aangezien de Beierse uitvoerende macht niet een rechterlijk Haftbefehl mag corrigeren.
De weergave in het Haftbefehl op pagina 2, tweede alinea, vierde regel: "... belieferte im 4.
Kalenderjahr zum ..." berust naar het oordeel van de rechtbank op een kennelijke schrijffout, aangezien de tekst "im 4. Kalenderjahr" op zichzelf geen strekking kan hebben. Dit oordeel van de rechtbank wordt bevestigd door het schrijven van 31 mei 2001 van het Bayerischen Staatsministerium der Justiz te München, waaruit blijkt dat de intentie van de vervolgende instantie is: "im vierten Kalendervier-teljahr 2000". De rechtbank leest de tekst in het Haftbefehl gecorrigeerd als "im vierten Kalendervierteljahr 2000".
Nu de rechtbank zelfstandig de kennelijke schrijffout in het Hafbefehl heeft gecorrigeerd, is geen sprake van een correctie door het Bayerische Staatsministerium der Justiz. Mitsdien faalt het verweer."
4.3. Het oordeel van de Rechtbank dat de tijdsaanduiding in het Haftbefehl moet worden verstaan in de door haar aangegeven zin, berust op de uitlegging van de door de verzoekende Staat overgelegde bescheiden, welke zich bij de stukken van het geding bevinden. Deze uitleg is niet onbegrijpelijk en moet als feitelijk van aard in cassatie worden geëerbiedigd.
4.4. Het middel faalt derhalve.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat de bestreden uitspraak - inhoudende dat de uitlevering toelaatbaar is ter zake van "de feiten, zoals omschreven in het Haftbefehl van het Amtsgericht Landshut d.d. 21 maart 2001" - voldoet aan de eis van art. 28, derde lid, UW inzake de vermelding van het feit of de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 22 januari 2002.