ECLI:NL:HR:2002:AD7364

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/274HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot schadevergoeding en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], op 15 juli 1998 verweerder in cassatie, aangeduid als [verweerder], gedagvaard voor de Rechtbank te Breda. Eiser vorderde dat verweerder werd veroordeeld tot betaling van ƒ 12.471,14, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, alsook een vergoeding voor immateriële schade, door de Rechtbank vastgesteld op ƒ 5.000,-- of een door de Rechtbank te bepalen bedrag. Verweerder heeft de vordering bestreden. De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 20 april 1999 eiser opgedragen bewijs te leveren van een schikkingsvoorstel gedaan door [betrokkene A] en dat verweerder de aanvaarding van dit aanbod heeft afgeraden. Tevens is bepaald dat van dit vonnis geen hoger beroep kan worden ingesteld dan tegelijk met het eindvonnis.

Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 17 april 2001 eiser niet-ontvankelijk verklaarde in zijn appel tegen het tussenvonnis en de zaak ter verdere berechting terugwees naar de Rechtbank. Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De cassatiedagvaarding en het herstelexploit zijn aan het arrest gehecht. Verweerder is niet verschenen, en er is verstek verleend. De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het beroep te verwerpen en eiser in de kosten te veroordelen.

De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak aan de zijde van verweerder begroot op nihil. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en verdere motivering was niet nodig, gezien artikel 81 RO. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en D.H. Beukenhorst, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 8 februari 2002.

Uitspraak

8 februari 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/274HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. drs. R.A. van der Hansz,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 15 juli 1998 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd [verweerder], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan [eiser] te betalen ƒ 12.471,14, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, alsmede een bedrag ter vergoeding van de door [eiser] geleden immateriële schade, door de Rechtbank ex aequo et bono vast te stellen op ƒ 5.000,-- of een zodanig bedrag als de Rechtbank juist zal achten.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 20 april 1999 - voor zover in cassatie van belang - [eiser] opgedragen te bewijzen:
- dat door of namens [betrokkene A] een schikkingsvoorstel is gedaan in de procedure tussen [eiser] en deze [betrokkene A], waarbij [betrokkene A] heeft aangeboden de zaak te regelen tegen betaling aan hem van ƒ 3.500,-- alsmede;
- dat [verweerder] de aanvaarding van dit aanbod van deze [betrokkene A] aan [eiser] heeft afgeraden;
- bepaald dat van dit vonnis geen hoger beroep kan worden ingesteld dan tegelijk met het eindvonnis.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 17 april 2001 heeft het Hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn appel tegen het tussenvonnis van de Rechtbank en de zaak ter verdere berechting teruggewezen naar de Rechtbank.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploit zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep met veroordeling van [eiser] in de kosten.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en D.H. Beukenhorst, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 8 februari 2002.