ECLI:NL:HR:2002:AD7374
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van alimentatiebeschikking door de Hoge Raad in een echtscheidingszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2002 uitspraak gedaan in een alimentatieprocedure tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De vrouw had eerder een verzoek ingediend bij de Rechtbank te Zutphen om de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te verhogen naar ƒ 7.427,41, na een eerdere beschikking van de Rechtbank van 12 oktober 1999 waarin de alimentatie was vastgesteld op ƒ 2.250,-- per maand. De man had het verzoek bestreden, en de Rechtbank had uiteindelijk de alimentatie vastgesteld op ƒ 3.800,-- per maand. De vrouw ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 3 april 2001 de beschikking van de Rechtbank vernietigde en de alimentatie verhoogde naar het door de vrouw verzochte bedrag van ƒ 7.427,41.
De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in zijn overwegingen niet voldoende rekening had gehouden met de inkomsten van de vrouw, die op dat moment enige uren per week werkte. Dit aspect was relevant voor de bepaling van de alimentatie. De Hoge Raad vernietigde daarom de beschikking van het Gerechtshof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.
De uitspraak benadrukt het belang van het in aanmerking nemen van alle relevante feiten en omstandigheden bij de vaststelling van alimentatie, inclusief de inkomsten van de alimentatiegerechtigde. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke uitspraak in het civiele recht en het personen- en familierecht, met implicaties voor toekomstige alimentatieprocedures.