ECLI:NL:HR:2002:AD7801
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de toepassing van de Wegenverkeerswet 1994 en de eisen voor bloedonderzoek
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, geboren in 1944, had een geldboete van ƒ 1200,-- opgelegd gekregen, subsidiair 24 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten mr. J.M. Sjöcrona en mr. D.V.A. Brouwer.
De kern van het cassatiemiddel is dat de bewezenverklaring van het alcoholpromillage van de verdachte onvoldoende gemotiveerd zou zijn, omdat de arts die het bloedonderzoek heeft uitgevoerd, een cruciale vraag op het formulier niet correct zou hebben beantwoord. De vraag betreft mogelijke oorzaken van het gedrag van de verdachte, zoals hersenschudding of medicijngebruik. De verdediging stelt dat de arts ten onrechte 'neen' heeft geantwoord op de vraag of er aanwijzingen waren voor het bestaan van bepaalde oorzaken, terwijl de verdachte had aangegeven medicijnen te hebben gebruikt.
De Hoge Raad oordeelt dat de veronderstelling van de verdediging, dat het antwoord op de vraag van belang is voor de bepaling van het alcoholgehalte, geen steun vindt in de Wegenverkeerswet 1994 en de daarop gebaseerde regelgeving. Daarom faalt het middel. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat er geen gronden zijn voor cassatie en ook geen reden is om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Het arrest is gewezen op 12 februari 2002 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier.