ECLI:NL:HR:2002:AD7805
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geboren in Marokko in 1963. De betrokkene had in hoger beroep een verplichting opgelegd gekregen tot betaling van een bedrag van ƒ 193.745,--, subsidiair 570 dagen hechtenis. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de argumenten van de betrokkene, die stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege een vermeende schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), beoordeeld. Het Hof had dit verweer verworpen, waarbij het stelde dat de bewijsvoering in de ontnemingsprocedure niet in strijd was met de EVRM-bepalingen. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen grond aanwezig was voor vernietiging van de bestreden uitspraak en heeft het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de president en vier raadsheren, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum als de uitspraak.