ECLI:NL:HR:2002:AD7846
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep en terugverwijzing naar het Gerechtshof
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in Suriname in 1963, was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda. De verdachte had een gevangenisstraf van zes weken opgelegd gekregen voor het opzettelijk verzwijgen van gegevens in strijd met de Algemene Kinderbijslagwet. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.G. Pherai.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof had moeten onderzoeken of de raadsvrouwe van de verdachte, mr. J.G. Pherai, op de hoogte was gesteld van de appeldagvaarding. De raadsvrouwe had in een brief aan het Gerechtshof aangegeven dat zij als raadsvrouwe zou optreden, maar het Hof had geen afschrift van de dagvaarding aan haar verzonden. Dit leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in haar hoger beroep niet in stand kon blijven. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat de keuze van een raadsman voor de gehele procedure geldt en dat de raadsman als zodanig erkend moet worden, mits er bewijs is dat de verdachte rechtsbijstand heeft. De beslissing van het Hof om de zaak onmiddellijk af te doen zonder de verdachte of haar raadsvrouwe te horen, werd als onjuist beoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte terecht waren voorgesteld en dat de zaak opnieuw moest worden behandeld.