ECLI:NL:HR:2002:AD7858

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1346
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • L. Monné
  • J.W. van den Berge
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg inzake de ruilverkaveling Walcheren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 januari 2002 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door [eiser] tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg. De Rechtbank had op 28 maart 2001 het bezwaar van [eiser] met betrekking tot een strook grond langs de [straat] niet-ontvankelijk verklaard en de overige bezwaren tegen het plan van toedeling voor de ruilverkaveling 'Walcheren' verworpen. Het vonnis van de Rechtbank is aan de beschikking van de Hoge Raad gehecht.

Het beroep in cassatie werd door [eiser] ingesteld bij verzoekschrift van 14 september 2001, dat op 18 september 2001 bij de Hoge Raad was ingekomen. De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 31 oktober 2001 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving.

De Hoge Raad overwoog dat ingevolge artikel 202 van de Landinrichtingswet, in verbinding met artikel 186 van dezelfde wet, tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank op bezwaren tegen het plan van toedeling geen rechtsmiddel openstaat. Daarnaast is vastgesteld dat het verzoekschrift niet was getekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist volgens artikel 426a, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 1346
4 januari 2002
RW
BESCHIKKING
In de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
verzoeker tot cassatie,
tegen
de Landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling "Walcheren".
1. Geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van 28 maart 2001 heeft de Arrondissementsrechtbank te Middelburg (hierna: de Rechtbank) het bezwaar van [eiser] met betrekking tot een strook grond langs de [straat] niet-ontvankelijk verklaard en de overige bezwaren van [eiser] tegen het plan van toedeling voor de ruilverkaveling "Walcheren" verworpen. Het vonnis is aan deze beschikking gehecht.
2. Geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiser] bij verzoekschrift van 14 september 2001, bij de Hoge Raad ingekomen op 18 september 2001, beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 31 oktober 2001 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn beroep in cassatie.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
3.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 202, aanhef en letter f, van de Landinrichtingswet in verbinding met het bepaalde in artikel 186 van de Landinrichtingswet staat tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank op bezwaren tegen het plan van toedeling geen rechtsmiddel open.
3.2. Voorts dient ingevolge het bepaalde in artikel 426a, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een verzoekschrift, waarbij een beroep in cassatie wordt aangebracht, te worden getekend door een advocaat bij de Hoge Raad.
3.3. Nu het onderhavige verzoekschrift is gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank waartegen geen rechtsmiddel openstaat en het verzoekschrift niet is getekend door een advocaat bij de Hoge Raad, dient het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.W. van den Berge, en door de raadsheer A. Hammerstein uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 januari 2002.