ECLI:NL:HR:2002:AD8129
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- Rechtspraak.nl
Cassatie in strafzaak tegen verdachte zonder bekende woon- of verblijfplaats
Op 15 januari 2002 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een verdachte zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De verdachte, geboren in de voormalige Duitse Democratische Republiek, had op 4 april 2001 beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. Tijdens de behandeling van de zaak bleek dat de verdachte de Nederlandse taal niet machtig was, waardoor hij de aanzegging van de Hoge Raad niet kon begrijpen. De Hoge Raad heeft daarom besloten dat de aanzegging, zoals voorgeschreven in artikel 435 van het Wetboek van Strafvordering, met een vertaling in de Duitse taal naar het adres van de verdachte in Duitsland moest worden gestuurd. De zaak is aangehouden tot de rolzitting van de Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad op 21 mei 2002, waarbij de verdachte de mogelijkheid krijgt om een advocaat in te schakelen en een schriftuur met middelen van cassatie in te dienen. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een correcte communicatie met de verdachte, vooral in het geval van taalbarrières, en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor de behandeling van cassatiezaken. De president van de Hoge Raad, W.E. Haak, heeft deze beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.