ECLI:NL:HR:2002:AD8169

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/060HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over tekortkomingen in contractuele verplichtingen bij de verkoop van een productielijn

In deze zaak hebben de eiseressen, Trimoteur Operations Europe B.V. en een andere eiseres, beroep in cassatie ingesteld tegen de verwersters, waaronder Koninklijke Douwe Egberts B.V. De zaak betreft een geschil over de tekortkomingen in de nakoming van contractuele verplichtingen met betrekking tot de verkoop van een productielijn voor toiletgeurblokjes. De eiseressen hebben de verwersters gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht, waar hun vorderingen werden afgewezen. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te Amsterdam enkele vorderingen toegewezen, maar ook andere afgewezen. De Hoge Raad heeft de arresten van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelt dat de vorderingen van Trimoteur en de andere eiseres voortvloeien uit de tekortkomingen van de verwersters in hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verwersters niet hebben voldaan aan hun verplichtingen om de productielijn tijdig te leveren en operationeel te maken. Dit heeft geleid tot schade voor de eiseressen, die zij nu proberen te verhalen op de verwersters. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie toegewezen aan de verwersters, maar ook de eiseressen in de kosten van het incidentele beroep veroordeeld.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van duidelijke contractuele afspraken en de gevolgen van het niet nakomen daarvan. De zaak zal nu verder worden behandeld door het Gerechtshof te Arnhem, waar de eerder genomen beslissingen opnieuw zullen worden beoordeeld.

Uitspraak

1 maart 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/060HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. TRIMOTEUR OPERATIONS EUROPE B.V.,
2. [Eiseres 2],
beide gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERESSEN tot cassatie, incidenteel verweersters,
advocaat: mr. P. van Schilfgaarde,
t e g e n
1. [Verweerster 1], gevestigd te [vestigingsplaats],
2. KONINKLIJKE DOUWE EGBERTS B.V., gevestigd te Joure, gemeente Skarsterlân,
3. [Verweerster 3], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTERS in cassatie, incidenteel eiseressen,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseressen tot cassatie - verder te noemen: Trimoteur en [eiseres 2] - hebben bij exploit van 11 december 1995 verweersters in cassatie - verder te noemen: [verweerster 1] en [verweerster 3] - op verkorte termijn gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en - na vermeerdering en vermindering van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [verweerster 1] hoofdelijk, des dat de een betaald hebbende, de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan Trimoteur te betalen een bedrag van ƒ 21.153.000,-- te verhogen met de wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen vanaf de datum waarop de koopsom voor de aandelen [eiseres 2] werd betaald, 12 september 1994, tot aan de dag van de algehele voldoening;
b. [verweerster 3] te veroordelen om aan [verweerster 1] te betalen een bedrag van ƒ 1.317.781,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 1994.
[Verweerster 1] en [verweerster 3] hebben de vorderingen gemotiveerd bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 3 juli 1996 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben Trimoteur en [eiseres 2] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij memorie van grieven hebben zij hun eis verminderd en gevorderd:
1) [verweerster 3] te veroordelen om aan [eiseres 2] te betalen een bedrag van ƒ 1.218.718,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 1994;
2) [verweerster 1] hoofdelijk te veroordelen om aan Trimoteur te betalen een aantal bedragen tot een totaalbedrag van ƒ 19.324.243,47, te verhogen met de wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen vanaf de datum waarop de koopsom voor de aandelen [eiseres 2] werd betaald, 12 september 1994, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij tussenarrest van 16 april 1998 heeft het Hof een deskundigenonderzoek bevolen.
Na deskundigenbericht hebben Trimoteur en [eiseres 2] wederom hun eis gewijzigd en gevorderd:
1. primair: [verweerster 3] te veroordelen om aan [eiseres 2] te betalen de bedragen ad ƒ 1.218.718,05, ƒ 149.268,22, ƒ 4.500,-- en ƒ 2.694,80, alle bedragen te vermeerderen met de eventueel verschuldigde omzetbelasting en met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 1994, subsidiair: [verweerster 1] te veroordelen om voormelde bedragen aan Trimoteur te betalen;
2. [verweerster 1] hoofdelijk te veroordelen om aan Trimoteur een aantal bedragen te betalen tot een totaalbedrag van ƒ 18.844.023,47, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen vanaf de datum waarop de koopsom voor de aandelen [eiseres 2] werd betaald, 12 september 1994, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Tegen de eisvermeerdering hebben [verweerster 1] zich verzet.
Bij eindarrest van 11 november 1999 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw rechtdoende [verweerster 1] veroordeeld tot betaling aan Trimoteur van een bedrag van ƒ 1.358.718,05 met de wettelijke rente vanaf 12 september 1994 en de vorderingen van Trimoteur tegen [verweerster 1] voor het overige afgewezen. Voorts heeft het Hof de vorderingen van Trimoteur tegen [verweerster 3] afgewezen.
Beide arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het Hof hebben Trimoteur en [eiseres 2] beroep in cassatie ingesteld. [Verweerster 1] en [verweerster 3] hebben incidenteel beroep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Trimoteur en [eiseres 2] mede door mr. O.C. van Angeren, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt zowel in het principaal als in het incidenteel beroep tot vernietiging van de bestreden arresten en verwijzing van de zaak naar het Hof te Den Haag, met veroordeling van [verweerster 1] en [verweerster 3] in de kosten van het principaal beroep en van Trimoteur en [eiseres 2] in de kosten van het incidenteel beroep.
De advocaat van [verweerster 1] heeft bij brief van 4 januari 2002 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres 2] heeft op 30 augustus 1994 van [verweerster 3] de rimblockslijn - een productielijn voor het vervaardigen van toiletgeurblokjes - gekocht en zij heeft daarvoor een koopprijs van ƒ 1.218.718,-- betaald. [Verweerster 3] is een dochtermaatschappij van [verweerster 1].
(ii) Trimoteur heeft bij schriftelijke overeenkomst van 12 september 1994 (aangeduid als Share Purchase Agreement) van [verweerster 1] de aandelen in [eiseres 2] gekocht; de overdracht van deze aandelen had reeds op 5 september 1994 plaatsgevonden.
(iii) Artikel 14.2 van deze overeenkomst luidt, voor zover nog van belang, als volgt: "The parties have agreed that the Seller shall cause its subsidiairy companies to transfer to the Company [[eiseres 2]] within three months after the Completion Date the following activities: a. the manufacture of rim blocks, the transfer, installation and startup costs being for the account of the Seller;".
(iv) Bij brief van 11 januari 1995 aan [verweerster 3] heeft [eiseres 2] de koopovereenkomst betreffende de rimblockslijn, die niet aan haar is geleverd en ook niet bij haar is geïnstalleerd, ontbonden verklaard.
3.2 Trimoteur en [eiseres 2] hebben tegen [verweerster 1] en [verweerster 3] een aantal vorderingen op grond van tekortkomingen in de nakoming van de hiervoor in 3.1 vermelde overeenkomsten ingesteld. De Rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. Het Hof heeft in hoger beroep twee vorderingen tegen [verweerster 1] toegewezen zoals hiervoor in 1 is vermeld, en voor het overige de vorderingen afgewezen. In cassatie gaat het uitsluitend nog om hetgeen het Hof heeft overwogen en beslist met betrekking tot (a) de rimblockslijn en (b) de - niet getroffen - voorziening ter zake van de Hermetetlijn. Het principaal beroep heeft alleen betrekking op (a); het incidenteel beroep heeft betrekking op beide onderwerpen.
3.3 Het Hof heeft in rov. 6.1 tot en met 6.25 van zijn tussenarrest het hiervoor in 3.2 als (a) aangeduide onderwerp behandeld. Deze overwegingen waarin het Hof Trimoteur en [eiseres 2] tezamen aanduidt als Trimoteur kunnen als volgt worden samengevat.
(1) Het Hof stelt in rov. 6.1 voorop dat [verweerster 1] volgens Trimoteur tekortgeschoten is in haar verplichting om ervoor te zorgen dat de rimblockslijn binnen drie maanden na 12 september 1994 is overgebracht van de vestiging van [verweerster 3] in St. Truiden (België) naar de vestiging van [eiseres 2] in Breda en aldaar was geïnstalleerd en operationeel was, op grond waarvan Trimoteur van [verweerster 1] schadevergoeding (winstderving) heeft gevorderd en van [verweerster 3] teruggave van de koopprijs na ontbinding.
(2) In rov. 6.4 tot en met 6.16 gaat het Hof vervolgens in op de gang van zaken na 12 september 1994.
(3) In rov. 6.17 verwerpt het Hof het standpunt van [verweerster 1] dat Trimoteur de rimblockslijn zonder meer had moeten afnemen. Dat zou alleen het geval zijn, indien plaatsing in de centrale vulhal probleemloos en binnen de afgesproken termijn van drie maanden had kunnen plaatsvinden, doch daarvan was volgens het Hof (rov. 6.18) geen sprake.
(4) Vervolgens overweegt het Hof in rov. 6.19 dat de problematiek rond de milieuvergunning doorslaggevend is. De gemeente Breda stelde in verband met het milieu nadere eisen en voorwaarden indien [eiseres 2] in haar vestiging te Breda een productielijn van rimblocks zou plaatsen, ongeacht de plaats van opstelling binnen deze vestiging. Door de gemeente zou een nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning verlangd worden. Deze tegenvaller op het gebied van de milieuvergunning komt, aldus het Hof in rov. 6.20, voor rekening van [verweerster 1]. Zij had zich alvorens de onderhavige toezegging van art. 14.2 te doen terdege op de hoogte moeten stellen van de (milieu)eisen van de gemeente Breda bij de overplaatsing van de rimblockslijn, omdat de gemeente bij brief van 14 juli (lees: maart) 1994 aan [eiseres 2] had laten weten dat zij bij een toekomstige uitbreiding/wijziging van de inrichting van [eiseres 2] een aanvraag zou verlangen voor een nieuwe vergunning. Die informatie stond ter beschikking van [verweerster 1] toen zij met Trimoteur de afspraak maakte dat [eiseres 2] de rimblockslijn van [verweerster 3] zou overnemen en zij had die informatie in het kader van de onderhandelingen aan Trimoteur dienen te verschaffen. Nu zij dit heeft nagelaten zijn de nadelige gevolgen van het feit dat deze productielijn niet binnen drie maanden bij [eiseres 2] is geplaatst in beginsel voor rekening en risico van [verweerster 1].
(5) Aan Trimoteur valt echter te verwijten (rov. 6.21) dat zij niet terstond na het verstrijken van de termijn van drie maanden de ontbinding van de koopovereenkomst heeft gevorderd. Zij heeft, aldus het Hof, nog meegewerkt aan besprekingen na 12 december 1994 en, terwijl deze besprekingen nog gaande waren en enige vooruitgang werd geboekt, "onverhoeds" de koop ontbonden. Daarna heeft zij niets meer ondernomen, hoewel de rimblockslijn was ontmanteld en voor haar gereed werd gehouden. Zij betrekt de rimblocks inmiddels van een andere leverancier. "Deze handelwijze" van Trimoteur acht het Hof in de gegeven omstandigheden "niet redelijk".
(6) Het Hof is van oordeel (rov. 6.24) dat de vordering van Trimoteur op [verweerster 3] niet toewijsbaar is. Niet [verweerster 3], maar [verweerster 1] is volgens het Hof tekortgeschoten in de naleving van de contractuele verplichtingen jegens Trimoteur. [Verweerster 1] is gehouden tot betaling van schadevergoeding aan Trimoteur. Deze schade is in elk geval gelijk aan de door [eiseres 2] aan [verweerster 3] betaalde koopsom.
(7) De vordering tot vergoeding van gederfde winst en/of gemiste kostenbesparingen is niet toewijsbaar (rov. 6.25), omdat deze schade een gevolg is van het feit dat Trimoteur de koopovereenkomst op 11 januari 1995, toen partijen nog in onderhandeling waren over verplaatsing van de productelijn, heeft ontbonden en van verdere medewerking aan de overplaatsing van de rimblockslijn heeft afgezien.
3.4 Het principale middel betreft de hiervoor in 3.3 onder (5) tot en met (7) weergegeven oordelen van het Hof; de onderdelen 1 tot en met 3 van het incidentele middel hebben betrekking op de oordelen weergegeven onder (3)-(6). De klachten van de middelen in beide beroepen komen in hoofdzaak erop neer dat de overwegingen van het Hof op een aantal wezenlijke punten onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd zijn. Een aantal van deze klachten slaagt op grond van hetgeen hierna in 3.5 en 3.6 wordt overwogen. De overige klachten kunnen onbesproken blijven, omdat na verwijzing het onderdeel van het geschil dat betrekking heeft op de rimblockslijn, in hoger beroep geheel opnieuw zal moeten worden beoordeeld.
3.5 In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de koopovereenkomst van 30 augustus 1994 betreffende de rimblockslijn is gesloten tussen [verweerster 3] als verkoper en [eiseres 2] als koper en dat [eiseres 2] deze overeenkomst op 11 januari 1995 heeft ontbonden verklaard. Indien het Hof van oordeel was dat deze ontbinding rechtsgeldig was, zijn de oordelen van het Hof dat [verweerster 3] niet tekortgeschoten is in haar verplichting en dat de vordering tot terugbetaling van de koopsom door [verweerster 3] niet toewijsbaar is, zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, onbegrijpelijk. In dat geval is ook het oordeel dat Trimoteur en [eiseres 2] daarna nog verplicht waren mee te werken aan de plaatsing van de rimblockslijn, onbegrijpelijk. Indien het Hof van oordeel was dat de ontbinding van bedoelde koopovereenkomst niet rechtsgeldig was, heeft het Hof, in het licht van het geen partijen over en weer hebben aangevoerd, nagelaten dit oordeel van een begrijpelijke en toereikende motivering te voorzien.
3.6 De Rechtbank heeft in rov. 5.3.4 van haar vonnis overwogen dat tussen partijen onweersproken vaststaat dat [verweerster 1] reeds in een vroeg stadium van de onderhandelingen de brief van de gemeente Breda aan [eiseres 2] van 11 maart 1994 aan Trimoteur had overgelegd en dat deze brief onder punt 4 in de General Disclosure List is opgenomen (gehecht aan annex 2 bij de koopovereenkomst). Nu de gedingstukken geen andere conclusie toelaten dan dat dit een en ander in hoger beroep niet is bestreden, is de, hiervoor in 3.4 onder (4) weergegeven, overweging van het Hof dat [verweerster 1] heeft nagelaten deze informatie te verstrekken, onbegrijpelijk. Omdat het Hof deze aldus ten onrechte aangenomen nalatigheid "doorslaggevend" heeft geacht voor zijn oordeel met betrekking tot het bestaan van een (toerekenbare) tekortkoming aan de zijde van [verweerster 1], ontvalt daarmee de grondslag aan de beslissing van het Hof dat [verweerster 1] te dezer zake jegens Trimoteur schadevergoeding moet betalen. Hieruit volgt dat de vraag of en, zo ja, in hoeverre de vertraging in de plaatsing van de rimblockslijn is toe te rekenen aan [verweerster 1] dan wel aan Trimoteur geheel opnieuw zal moeten worden beoordeeld. Ook de vraag of [eiseres 2] de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, zal na verwijzing opnieuw aan de orde moeten komen.
3.7 Onderdeel 4 van het middel in het incidentele beroep heeft betrekking op een, volgens Trimoteur ten onrechte niet in de overname-balans opgenomen, voorziening voor de afschrijving van de Hermetet-lijn. Te dier zake heeft het Hof in rov. 8.7 van zijn tussenarrest overwogen dat [verweerster 1] bij een bespreking op 13 januari 1995 heeft aangeboden een correctie van ƒ 140.000,-- op de balans aan te brengen. Dit voorstel is door Trimoteur van de hand gewezen. Na deskundigenbericht heeft het Hof in rov. 3.8 van zijn eindarrest overwogen dat de vordering van Trimoteur ter zake van de achterwege gebleven voorziening tot een bedrag van ƒ 140.000,-- toewijsbaar is. De omstandigheid dat de correcte verwerking van deze post in de jaarrekening van [eiseres 2] mogelijk zou hebben geleid tot een daling van het eigen vermogen met 65% van dit bedrag aangezien zij destijds geen winst maakte, betekent volgens het Hof niet dat de vordering ook slechts in zoverre toewijsbaar zou zijn. Nu de voorziening achterwege is gebleven, valt naar het oordeel van het Hof achteraf niet met zekerheid vast te stellen tot welke fiscale gevolgen het opnemen van deze voorziening in de jaarrekening zou hebben geleid en zijn de gevolgen van deze onzekerheid voor rekening van [verweerster 1]. Hiertegen voert het onderdeel terecht aan dat het oordeel van het Hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Van een onjuiste rechtsopvatting is sprake indien het Hof heeft miskend dat de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de omvang van deze schadepost op Trimoteur rustten. Mocht het Hof daarvan wel zijn uitgegaan, dan is zijn oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, nu [verweerster 1] had betoogd dat een verrekening van fiscale voordelen mogelijk was en ook in overeensteming was met hetgeen door partijen was overeengekomen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en in het incidentele beroep:
vernietigt de arresten van het Gerechtshof te
Amsterdam van 16 april 1998 en 11 november 1999;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Arnhem;
in het principale beroep:
veroordeelt [verweerster 1] en [verweerster 3] in de kosten van het geding cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Trimoteur en [eiseres 2] begroot op € 4.404,89 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
in het incidentele beroep:
veroordeelt Trimoteur en [eiseres 2] in de kosten van het geding cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster 1] en [verweerster 3] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 1 maart 2002.