ECLI:NL:HR:2002:AD8177
Hoge Raad
- Cassatie
- C.H.M. Jansen
- A.G. Pos
- P.C. Kop
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vorderingen in kort geding en de beoordeling van rechtsvragen
In deze zaak heeft de verweerder in cassatie, aangeduid als [verweerder], op 26 februari 1997 eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Amsterdam. De vorderingen van [verweerder] omvatten onder andere een primaire vordering tot betaling van een bedrag van ƒ 163.348,50, vermeerderd met wettelijke rente, en subsidiaire vorderingen die betrekking hadden op het verstrekken van informatie over declaraties en het doorbelasten van niet-betwiste declaraties aan de verzekeraar. De President heeft op 18 september 1997 een vonnis gewezen waarin [eiser] werd veroordeeld tot betaling van ƒ 135.920,53, vermeerderd met wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Hierop heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 23 maart 2000 het vonnis heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft [eiser] cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper, die strekte tot verwerping van het beroep, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat verdere motivering niet nodig is, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling oproepen. Het arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, A.G. Pos en P.C. Kop, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 15 maart 2002. De Hoge Raad heeft [eiser] bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 885,87 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.