ECLI:NL:HR:2002:AD8185

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/214HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over huurverhoging en betalingsverplichtingen

In deze zaak hebben eisers tot cassatie, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. W.I. Wisman, verweerster in cassatie gedagvaard voor de Kantonrechter te Tilburg. De eisers vorderden veroordeling van de verweerster tot betaling van verschillende bedragen, waaronder huurverhogingen en achterstallige huurpenningen, alsook een boete en wettelijke rente. De Kantonrechter heeft op 23 september 1999 de vorderingen in conventie toegewezen en de vordering in reconventie van de verweerster afgewezen. Hierop heeft de verweerster hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Breda, die op 18 april 2000 het vonnis van de Kantonrechter heeft vernietigd en de verweerster heeft veroordeeld tot betaling van een lager bedrag aan de eisers.

Eisers hebben vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 29 maart 2002 het beroep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling aan de orde stelden.

Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein, en de uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot huurverhogingen en de verplichtingen van huurders en verhuurders.

Uitspraak

29 maart 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/214HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. W.I. Wisman,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploit van 20 oktober 1998 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Tilburg en - samengevat - gevorderd [verweerster] te veroordelen tot betaling van:
a. een bedrag van ƒ 504,-- terzake van de nog aan [eiser] c.s. toekomende, tussen partijen overeengekomen, huurverhoging over de periode van 6 mei 1996 tot 6 mei 1998;
b. een bedrag van ƒ 44,92 terzake van de huurverhoging over de maand mei 1998;
c. een bedrag van 5 x ƒ 2.086,92 of wel ƒ 10.434,60 terzake de huurpenningen, vervallen sinds 1 juni 1998, de datum vanaf welke [verweerster] nalatig is gebleven in de betaling van de overeengekomen huurpenningen, tot 1 november 1998;
d. een bedrag van ƒ 2.086,92 per maand, vanaf 6 november 1998 tot 6 mei 1999 althans tot die datum waarop [eiser] c.s. erin zullen zijn geslaagd om het gehuurde opnieuw te verhuren tegen gelijke voorwaarden aan derden;
e. een bedrag van ƒ 3.000,-- terzake van de tussen partijen overeengekomen boete;
f. een bedrag van ƒ 2.465,40 terzake van de verschuldigde wettelijke rente over de achterstallige huurpenningen vanaf de respectieve vervaldata tot aan de dag der dagvaarding;
g. de wettelijke rente over de bedragen genoemd onder a tot en met f vanaf de datum van dagvaarding.
[Verweerster] heeft de vorderingen bestreden en harerzijds gevorderd [eiser] c.s. te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 2.000,--.
[Eiser] c.s. hebben de vordering in reconventie bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 23 september 1999 de vorderingen in conventie toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Breda.
Bij vonnis van 18 april 2000 heeft de Rechtbank het bestreden vonnis, voor zover in conventie gewezen, vernietigd en opnieuw rechtdoende, [verweerster] veroordeeld aan [eiser] c.s. te betalen de somma van ƒ 497,23, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 oktober 1999 tot aan de dag der algehele betaling.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 29 maart 2002.