ECLI:NL:HR:2002:AD8187

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/102HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over herstelkosten open haard en hoger beroep

In deze zaak hebben [verweerder 1] en [verweerster 2], hierna te noemen [verweerder] c.s., op 11 september 1995 eiseres tot cassatie, hierna te noemen [eiseres], en haar echtgenoot [betrokkene A] gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht. Zij vorderden betaling van herstel- en verbeterkosten van de open haard, inclusief expertise- en overige kosten, met wettelijke rente vanaf 16 augustus 1993. [Eiseres] en [betrokkene A] hebben de vordering bestreden. De Rechtbank heeft in een tussenvonnis van 6 maart 1996 een comparitie van partijen gelast en in een tussenvonnis van 9 juli 1997 de vorderingen tegen [betrokkene A] afgewezen, terwijl de stukken in handen van partijen zijn gesteld. In een derde tussenvonnis van 18 maart 1998 heeft de Rechtbank een deskundigenbericht bevolen. Na dit deskundigenbericht hebben [verweerder] c.s. hun eis vermeerderd en een hoger bedrag gevorderd van [eiseres].

Tegen de vonnissen van de Rechtbank heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof heeft op 7 december 2000 [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen enkele vonnissen en de overige vonnissen bekrachtigd. [Eiseres] heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Uitspraak

15 maart 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/102HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploit van 11 september 1995 eiseres tot cassatie – verder te noemen: [eiseres] – en haar echtgenoot [...] – verder te noemen: [betrokkene A] - gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd om [eiseres] en [betrokkene A], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan [verweerder] c.s. te betalen de tot herstel en verbetering van de open haard noodzakelijk uit te leggen kosten ad ƒ 11.338,75, verhoogd met de kosten van expertise ad ƒ 940,--, alsmede met de overige herstelkosten ad ƒ 1.938,75, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 1993, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiseres] en [betrokkene A] hebben de vordering bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 6 maart 1996 op 12 augustus 1996 gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 9 juli 1997 in de procedure tegen [verweerder] c.s. tegen [betrokkene A] de vorderingen ten aanzien van [betrokkene A] afgewezen en in de procedure [verweerder] c.s. tegen [eiseres] de stukken in handen van partijen gesteld met het in rov. 4.14 van haar vonnis omschreven doel. De Rechtbank heeft voorts bepaald dat [verweerder] c.s. in de gelegenheid zullen worden gesteld te zijner tijd een conclusie na deskundigenbericht te nemen.
Bij derde tussenvonnis van 18 maart 1998 heeft de Rechtbank een deskundigenbericht bevolen. Na deskundigenbericht hebben [verweerder] c.s. hun eis bij akte vermeerderd en aldus gevorderd [eiseres] te veroordelen om aan [verweerder] c.s. te betalen:
- de tot herstel en verbetering van de open haard noodzakelijk uit te leggen kosten ad ƒ 29.552,99;
- te verhogen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 1993, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
- de buitengerechtelijke incassokosten ad ƒ 2.949,21.
Bij eindvonnis van 22 december 1999 heeft de Rechtbank [eiseres] veroordeeld aan [verweerder] c.s. te betalen een bedrag van ƒ 30.545,31 vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 14.217,50 vanaf 16 augustus 1993 en over ƒ 15.335,41 vanaf 9 juni 1999, beiden tot aan de dag der voldoening.
Tegen de vonnissen van de Rechtbank van 6 maart 1996, 9 juli 1997, 18 maart 1998 en 22 december 1999 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 7 december 2000 heeft het Hof [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de vonnissen van 6 maart 1996 en 18 maart 1998 en de vonnissen van 9 juli 1997 en 22 december 1999 bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 18 januari 2002 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, en de raadsheren J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raads-heer A. Hammerstein op 15 maart 2002.