ECLI:NL:HR:2002:AD8190
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van makelaarscourtage en de gevolgen van niet doorgaan van transport
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en REAL STATE NEW HOUSE N.V. De zaak betreft een vordering tot betaling van makelaarscourtage door New House, die voortvloeit uit een koopovereenkomst voor een hotel op Curaçao. [Eiser] had het hotel verkocht aan KVB, met de afspraak dat de transportakte vóór of op 30 december 1996 zou worden verleden. New House, die als makelaar optrad, vorderde betaling van Hfl. 75.000,-- aan courtage, omdat het transport niet had plaatsgevonden. [Eiser] bestreed de vordering en vorderde op zijn beurt schadevergoeding wegens wanprestatie van New House.
Het Gerecht in Eerste Aanleg oordeelde in een eindvonnis van 7 februari 2000 dat [eiser] aan New House moest betalen, omdat hij in gebreke was gebleven. Dit vonnis werd door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba bevestigd. [Eiser] ging in cassatie, waarbij de Advocaat-Generaal adviseerde tot vernietiging van het bestreden vonnis.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de opeisbaarheid en de verschuldigdheid van de courtage door elkaar had gehaald. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het Hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens werd New House in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de verschuldigdheid van de courtage te toetsen aan de omstandigheden van het niet doorgaan van het transport, en dat de datum van transport niet als voorwaarde voor de verschuldigdheid kan worden aangemerkt.