ECLI:NL:HR:2002:AD8551
Hoge Raad
- Cassatie
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2002 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 februari 2001. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1993 en 1994. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling allereerst gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. De Griffier van de Hoge Raad had belanghebbende bij aangetekende brief, gedateerd 24 april 2001, in de gelegenheid gesteld om een verzuim te herstellen. Dit verzuim betrof het niet voldoen aan het vereiste zoals gesteld in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht. De termijn voor herstel eindigde op 5 juni 2001, maar belanghebbende heeft dit verzuim niet hersteld. Hoewel belanghebbende in een conclusie van schriftelijke toelichting alsnog de gronden van het beroep heeft vermeld, oordeelt de Hoge Raad dat dit niet voldoende is om het verzuim te herstellen. De Hoge Raad concludeert dat er geen grond aanwezig is om de uitspraak van het Gerechtshof te vernietigen, en verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 25 januari 2002, en het arrest is gewezen door de voorzitter en twee raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.