ECLI:NL:HR:2002:AD8700

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01338/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor doodslag met betrekking tot getuigenverhoor achter gesloten deuren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1962 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zutphen, was veroordeeld voor doodslag tot acht jaren gevangenisstraf. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot verwerping van het beroep.

De zaak betreft de beslissing van het Hof om getuige [getuige 1] achter gesloten deuren en buiten aanwezigheid van de verdachte te horen. De verdediging betwistte deze beslissing, maar het Hof oordeelde dat de getuige mogelijk bedreigd werd door de verdachte, waardoor de openbaarheid van het verhoor de goede rechtspleging zou schaden. Het Hof heeft daarbij de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name art. 269 en 297, in acht genomen.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de juiste maatstaf heeft aangelegd en dat de beslissing om de getuige achter gesloten deuren te horen niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte voldoende gelegenheid had om zijn verdediging te voeren, ook al was hij niet aanwezig bij het verhoor van de getuige. De beslissing van het Hof om de getuige buiten aanwezigheid van de verdachte te horen, werd als rechtmatig beschouwd.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat geen van de middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de veroordeling van de verdachte bleef in stand.

Uitspraak

19 maart 2002
Strafkamer
nr. 01338/01
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 9 februari 2001, nummer 21/001324-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zutphen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 9 mei 2000 - verdachte ter zake van "doodslag" veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven en gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen in voege als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3.Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel richt zich met enkele klachten tegen de beslissing van het Hof om de getuige [getuige 1] achter
gesloten deuren en buiten aanwezigheid van de verdachte te horen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2001 houdt het volgende in:
"De getuige [getuige 1] zwijgt verder.
De voorzitter deelt mede dat de getuige verplicht is naar waarheid te verklaren
(...)
De advocaat-generaal deelt - zakelijk weergegeven - mede:
Ik hoor zojuist van een van de verbalisanten dat [getuige 1] aan de politie heeft verteld dat hij enige tijd geleden door de verdachte is bedreigd. Ik verzoek uw hof derhalve om de getuige [getuige 1] te horen met gesloten deuren en zonder aanwezigheid van de verdachte.
De raadsman van verdachte deelt - zakelijk weerge-geven - mede:
Ik zie geen reden om de getuige [getuige 1] te horen zonder aanwezigheid van mijn cliënt, de getuigen
[getuige 2] en [getuige 3] en publiek. In het proces-verbaal van het verhoor door de rechter-commissaris staat ook dat de rechter-commissaris tegen [getuige 1] heeft gezegd dat hij zenuwachtig was. [getuige 1] was toen helemaal overstuur en gaf als verklaring dat het kwam omdat verdachte en het slachtoffer kennissen van hem waren. Het verhoor door de rechter-commissaris is halverwege gestaakt, omdat [getuige 1] in snikken uitbarstte. Dat overstuur zijn is dus oude koek.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verhoor van de getuige [getuige 1] zal worden voortgezet met gesloten deuren, aangezien de openbaarheid, gelet op het feit dat [getuige 1] mogelijk een bedreigde getuige is, het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden. Voorts deelt de voorzitter mede dat het verhoor van getuige [getuige 1] zal plaatsvinden buiten tegenwoordigheid van verdachte en de getuigen [getuige 2] en [getuige 3].
Nadat verdachte, de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] en het aanwezige publiek de zaal hebben verlaten, wordt het verhoor van de getuige [getuige 1] met gesloten deuren voortgezet."
3.3. Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat het Hof de getuige [getuige 1] niet als bedreigde getuige in de zin van art. 226a Sv heeft aangemerkt. De beslissing van het Hof, onderscheidenlijk de voorzitter, om de getuige achter gesloten deuren en buiten aanwezigheid van de verdachte te horen, moet
aldus worden beoordeeld tegen de achtergrond van hetgeen in de art. 269 Sv en 297, derde lid, Sv is bepaald.
3.4. Voorzover het middel klaagt dat de beslissing van de voorzitter om de getuige [getuige 1] buiten tegenwoordigheid van de verdachte te horen niet, dan wel ontoereikend is gemotiveerd, faalt het, nu die beslissing geen motivering behoeft (vgl. HR 21 oktober 1986, NJ 1987, 443).
3.5. Bij de toepassing van art. 269, eerste lid, Sv heeft het Hof de juiste maatstaf aangelegd, naar ook in het middel wordt onderkend. De overweging van het Hof dient aldus te worden verstaan dat de getuige [getuige 1] mogelijk - direct of indirect - bedreigd werd door de verdachte en dat deze getuige om die reden tot op dat moment ter terechtzitting, in de openbaarheid en in aanwezigheid van de verdachte, niet vrijelijk naar waarheid had verklaard, zodat een goede rechtspleging door de openbaarheid ernstig zou worden geschaad.
Dit oordeel van het Hof is, ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen hetgeen door de Advocaat-Generaal bij het Hof ter terechtzitting naar voren is gebracht, zoals hiervoor onder 3.2 weergegeven, alsmede in aanmerking genomen dat blijkens het proces-verbaal van evenbedoelde terechtzitting de getuige [getuige 1] na de sluiting van de deuren - in tegenstelling tot voor dat moment - wel bereid was te antwoorden op de aan hem gestelde vragen anders dan met de verklaringen dat hij niets meer wist.
3.6. Voorzover het middel hierover klaagt, faalt het.
3.7. Ook voorzover het middel erover klaagt dat aan de verdachte, na zijn terugkeer in de zittingszaal niet de mogelijkheid is geboden te reageren op de verklaring van de getuige [getuige 1], voorzover afgelegd buiten zijn aanwezigheid, is het tevergeefs voorgesteld.
3.8. Het proces-verbaal van de genoemde terechtzitting houdt immers in dat aan de raadsman de gelegenheid is
geboden om aan de getuige [getuige 1] "vragen te stellen en tegen die getuige en zijn verklaring in te brengen wat tot verdediging kan dienen". Tevens blijkt uit dat proces-verbaal dat de raadsman van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Het proces-verbaal houdt voorts in dat de voorzitter, nadat de verdachte weer in de zittingszaal was teruggekeerd, aan hem onmiddellijk heeft medegedeeld "wat buiten zijn aanwezigheid door de getuige [getuige 1] is verklaard, waarna het onderzoek wordt voorgezet".
De enkele omstandigheid dat het proces-verbaal niet inhoudt dat aan de verdachte na zijn terugkomst in de zittingszaal de mogelijkheid is geboden te reageren op de verklaring van de getuige levert geen nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting op. Het stond de verdachte immers vrij in een later stadium van het onderzoek ter terechtzitting tegen de verklaring van de getuige in te brengen wat tot zijn verdediging kon dienen.
3.9. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de waar-nemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op
19 maart 2002.