ECLI:NL:HR:2002:AD8886
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van uitspraak in hoger beroep wegens onrechtmatige bewijsgaring en strafvermindering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1948, was veroordeeld voor het valselijk opmaken van inkomstenverklaringen van de Gemeentelijke Sociale Dienst. De veroordeling was gebaseerd op het niet opgeven van ontvangen kostgeld en inkomsten uit drugshandel. De verdediging voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, omdat de politie op 27 augustus 1996 onrechtmatig de woning van de verdachte was binnengetreden. Het Hof had eerder geoordeeld dat de inval onrechtmatig was, maar oordeelde dat het bewijs voor de uitkeringsfraude niet uitsluitend was verkregen door deze onrechtmatige huiszoeking.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren onbetaalde arbeid dat de verdachte moest verrichten. De Hoge Raad verminderde dit aantal van negentig naar 81 uren. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige en oordeelde dat er geen andere gronden waren voor vernietiging van de uitspraak. De zaak illustreert de complexiteit van bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer er sprake is van onrechtmatige bewijsgaring en de gevolgen daarvan voor de uiteindelijke strafmaat.