ECLI:NL:HR:2002:AD8907

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00610/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake opzetheling en vrijspraak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1959 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Dordtse Poorten” te Dordrecht, was in hoger beroep veroordeeld voor opzetheling en vrijgesproken van een andere tenlastelegging. Het Gerechtshof had vastgesteld dat de verdachte op 22 februari 2000 te Rotterdam een personenauto had verworven, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest voor wat betreft de beslissingen over de subsidiaire tenlastelegging en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging had verlaten door te concluderen dat de verdachte wist dat het goed door diefstal was verkregen, terwijl dit niet overeenkwam met de formulering van de tenlastelegging. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste formulering van de tenlastelegging en de noodzaak voor de lagere rechters om zich aan deze formulering te houden. De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, vooral in het kader van opzetheling en de bewijsvoering daarvan.

Uitspraak

12 maart 2002
Strafkamer
nr. 00610/01
Ats/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 november 2000, nummer 22/002056-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Dordtse Poorten” te Dordrecht.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 3 juli 2000, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 primair tenlastegelegde en voorts ter zake van 1. ”opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is" en 2 subsidiair “opzetheling” is veroordeeld tot drie jaren en zes maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep – dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraak – is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voorzover het betreft het onder 2 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding onder 2 subsidiair tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks 22 februari 2000 te Rotterdam (een) goed(eren), te weten een (personen)auto (merk Opel, type Kadett, voorzien van het kenteken [AA-00-AA]), heeft verworven (van) en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen (aan), terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal, althans door enig (ander) misdrijf verkregen goed(eren) betrof.”
4.2. Het Hof heeft bewezenverklaard dat:
“hij op 22 februari 2000 te Rotterdam een goed, te weten een personenauto (merk Opel, type Kadett, voorzien van het kenteken [AA-00-AA]), heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden hebben van dat goed wist, dat het een door misdrijf, namelijk door diefstal, verkregen goed betrof.”
4.3. Het Hof heeft door bewezen te verklaren als hiervoor onder 4.2 weergegeven de grondslag van de tenlastelegging verlaten. Het heeft immers bewezen verklaard - voorzover hier van belang - dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof, terwijl aan de verdachte ten laste was gelegd - voorzover hier van belang - dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
4.4. Het bestreden arrest kan voor wat betreft de ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde genomen beslissingen niet in stand blijven.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4.3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het bestreden arrest en het daarbij bevestigde vonnis - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - doch uitsluitend wat betreft de ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde gegeven beslissingen en de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 12 maart 2002.