ECLI:NL:HR:2002:AD8942
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige doorzoeking en bewijsuitsluiting in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in Turkije en ten tijde van de uitspraak gedetineerd, was in hoger beroep veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Opiumwet. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.M.A.F. Tielens. De kern van het geschil betrof de rechtmatigheid van een doorzoeking van de woning van de verdachte en een zolderkamer die niet tot zijn woning behoorde. De raadsvrouw van de verdachte stelde dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat deze was uitgevoerd zonder de aanwezigheid van een rechter-commissaris of officier van justitie, en dat de aangetroffen heroïne voor het bewijs uitgesloten moest worden.
Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte niet in een door het Wetboek van Strafvordering beschermd belang was getroffen, omdat de zolderkamer niet deel uitmaakte van zijn woning. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de opsporingsambtenaren buiten hun bevoegdheden waren getreden door de doorzoeking uit te voeren zonder de vereiste aanwezigheid van bevoegde autoriteiten. De Hoge Raad concludeerde dat de zolderkamer, hoewel feitelijk in gebruik door de verdachte, niet als zijn woning kon worden aangemerkt. Daarom kon de verdachte niet worden beschouwd als degene wiens belangen door de onrechtmatige doorzoeking waren getroffen.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden en er geen gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad werd genomen door vice-president W.J.M. Davids en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, met de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs aanwezig.