ECLI:NL:HR:2002:AD8953

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01933/00 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam inzake overtreding van de Wet tarieven gezondheidszorg door een medisch specialist

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, werd beschuldigd van opzettelijke overtreding van de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG). De tenlastelegging betrof het in rekening brengen van tarieven voor oogheelkundige verrichtingen die niet overeenkwamen met de goedgekeurde maximumtarieven, zoals vastgesteld door het Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg. De verdachte had in de periode van 1 mei 1995 tot en met 23 oktober 1996 voor deze prestaties een bedrag van in totaal fl. 113.065,- in rekening gebracht, wat volgens de wet niet was toegestaan.

De Advocaat-Generaal Fokkens had geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou vernietigen, maar alleen wat betreft de kwalificatie en de strafoplegging. Het Hof had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van twintigduizend gulden, waarvan tienduizend gulden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de tenlastelegging niet correct had geïnterpreteerd en dat er sprake was van een innerlijke tegenstrijdigheid in de dagvaarding. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte en duidelijke tenlastelegging in strafzaken, vooral wanneer het gaat om complexe wetgeving zoals de Wet tarieven gezondheidszorg. De Hoge Raad bevestigde dat de uitleg van de tenlastelegging moet worden gerespecteerd, zolang deze niet onverenigbaar is met de bewoordingen ervan.

Uitspraak

4 juni 2002
Strafkamer
nr. 01933/00 E
MA/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 26 januari 2000, met nummer 23/002640-98, in de strafzaak tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 9 maart 1998 - de verdachte ter zake van "opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 17b, tweede lid, van de Wet tarieven gezondheidszorg, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van twintigduizend gulden, waarvan tienduizend gulden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. D.V.A. Brouwer en mr. J.M. Sjöcrona, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend wat betreft de kwalificatie en de strafoplegging, met verbetering van de kwalificatie en verlaging van de straf en dat de Hoge Raad het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de inleidende dagvaarding wegens innerlijke tegenstrijdigheid nietig had dienen te verklaren.
3.2. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding - zoals gewijzigd - tenlastegelegd dat:
"zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 1995 tot en met 23 oktober 1996 te [vestigingsplaats], in elk geval in Nederland, als medisch specialist, te weten als oogarts(enpraktijk), zijnde een bij artikel 1, onder A nummer 32 en onder B, nummer 5 van het Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 aangewezen orgaan voor gezondheidszorg, al dan niet opzettelijk (telkens) voor een of meer prestaties (oogheelkundige verrichtingen) ten aanzien waarvan artikel 17a van de Wet tarieven gezondheidszorg was toegepast, te weten terzake de kosten voor onderzoek en behandeling (COTG-codes 1511D12 en/of 9818F15 en/of 1539D8 en/of 1620D13 en/of 9488F15 en/of 8911D9 en/of 1660D11 en/of 9814F16 en/of 9813F15) en/of terzake de kosten van registratie bij de polikliniek (COTG-code 250-T1), een tarief in rekening heeft gebracht, terwijl voor die prestatie(s) niet overeenkomstig voornoemde wet door het Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg, een maximumtarief was goedgekeurd en/of vastgesteld, immers heeft zij verdachte toen en aldaar voor een bedrag van in totaal fl. 113.065,-, althans voor een aanzienlijk bedrag, naast de voor haar toegestane tarieven tevens (telkens) voor voornoemde prestaties kosten en/of (zonder voor haar van toepassing zijnde tariefbeschikking) een zogenoemd neventarief in rekening gebracht, althans meer in rekening gebracht dan voor verdachte op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan een en ander zoals bedoeld in de Wet tarieven gezondheidszorg en/of daarop gebaseerde besluiten."
3.3. Het Hof heeft een namens de verdachte met betrekking tot de tenlastelegging gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Het verweer van de raadsman dat de tenlastelegging, naast overtreding van artikel 17b, eerste lid, van de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG), niet tevens overtreding van het tweede lid van genoemd artikel behelst, treft geen doel. De zinsnede "althans meer in rekening heeft gebracht dan voor verdachte op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan" is geënt op artikel 17b, tweede lid, WTG, kort gezegd een hoger tarief in rekening brengen dan het goedgekeurde of vastgestelde maximumtarief. Er is in casu dan ook sprake van twee naast elkaar ten laste gelegde feiten. De omstandigheid dat deze zinsnede in de tenlastelegging is opgenomen na een feitelijke omschrijving die geënt lijkt te zijn op de ten laste gelegde overtreding van artikel 17b, eerste lid, WTG, doet daar niet aan af. Er is immers in het eerste gedeelte van de tenlastelegging "slechts" sprake van een feitelijke omschrijving die zowel onder het eerste als onder het tweede lid van artikel 17b WTG kan worden gebracht. Evenmin volgt uit het verzuim overeenkomstig artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in de dagvaarding artikel 17b, tweede lid, WTG te vermelden als wettelijk voorschrift waarbij het feit
strafbaar is gesteld, dat de tenlastelegging niet ziet op laatstgenoemd artikel. De vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman hebben de verdediging mede gericht op betwisting dat verdachte heeft gehandeld in strijd met het voorschrift van artikel 17b, tweede lid, WTG, zodat verdachte niet in enig belang is geschaad door dit verzuim."
3.4. Bij de beoordeling van de vraag of de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is, dient het volgende wettelijk kader in ogenschouw te worden genomen:
- Art. 17a (oud) Wet tarieven gezondheidszorg (hierna: Wtg) luidt:
"1. Voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen prestaties en voor prestaties van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van organen voor gezondheidszorg zijn de artikelen 2, 4, 5, 7, 8, eerste en tweede lid, en 9 niet van toepassing.
(...)."
- Art. 1 (oud) van het Besluit werkingssfeer maximum-tarieven (Besluit van 19 december 1991, Stb. 733) luidt:
"1. Als categorieën van organen voor gezondheidszorg, bedoeld in artikel 17a, eerste lid van de Wet tarieven gezondheidszorg (Stb. 1980, 646), worden aangewezen de in artikel 1, onder A, de nummers 22, 24, 25 en 32, en onder B, van het Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 genoemde categorieën van organen van gezondheidszorg.
2. (...)."
- Art. 1 Besluit werkingssfeer Wet tarieven gezondheidszorg 1992 (Besluit van 19 december 1991, Stb. 732) luidt:
"1. Als organen voor gezondheidszorg worden aangewezen:
A. de navolgende instellingen voor gezondheidszorg:
(...)
32. instellingen, niet behorende tot de onder 1 - 31 genoemde categorieën, in het kader waarvan gezondheidsprestaties worden geleverd door beroepsbeoefenaren als bedoeld onder B en waarvan de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak daarop zijn gericht.
B. de navolgende personen die een medisch of paramedisch beroep uitoefenen:
1. (...)
5. medisch specialisten, te onderscheiden naar categorieën van specialismen overeenkomstig het onderscheid dat wordt gemaakt in het specialistenregister van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, voorzover niet begrepen onder artikel 2.
(...)."
- Art. 17b (oud) Wtg luidt:
"1. Het is verboden voor een prestatie ten aanzien waarvan artikel 17a is toegepast, een tarief in rekening te brengen indien voor die prestatie niet overeenkomstig deze wet een maximumtarief is goedgekeurd of vastgesteld.
2. Het is verboden voor een prestatie waarvoor een maximumtarief is goedgekeurd of vastgesteld, een hoger tarief dan het maximumtarief in rekening te brengen.
3. (...)."
3.5. Gelet op zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven oordeel heeft het Hof de tenlastelegging kennelijk aldus uitgelegd dat daarin primair aan de verdachte wordt verweten dat zij voor prestaties een tarief in rekening heeft gebracht terwijl voor die prestaties niet overeenkomstig de Wtg een tarief was vastgesteld - het verbod van art. 17b (oud), eerste lid, Wtg - en subsidiair dat zij ter zake van die prestaties een hoger tarief dan het vastgestelde of goedgekeurde maximumtarief in rekening heeft gebracht - het verbod van art. 17b (oud), tweede lid, Wtg -.
Het Hof heeft de tenlastelegging kennelijk aldus verstaan dat de feitelijke omschrijving van hetgeen de verdachte wordt verweten aanvangt na de opsomming van de codes, eerst met een primair tenlastegelegd gedeelte, eindigend met de woorden "een zogenaamd neventarief in rekening gebracht" en vervolgend met een subsidiair gedeelte, aanvangend met het woord "althans" en met tussenvoeging, om taalkundige redenen, van het woordje "heeft".
Deze uitleg van de tenlastelegging moet, als niet onverenigbaar met haar bewoordingen in cassatie worden geëerbiedigd.
3.6. Het middel, dat van een andere lezing van de tenlastelegging uitgaat, kan dus bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
4.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard:
"dat zij op tijdstippen in de periode van 1 mei 1995 tot en met 23 oktober 1996 te [vestigingsplaats], als medisch specialist, te weten als oogartsenpraktijk, zijnde een bij artikel 1, onder A nummer 32 en onder B, nummer 5 van het Besluit werkingssfeer tarieven gezondheidszorg 1992 aangewezen orgaan voor gezondheidszorg, opzettelijk telkens voor prestaties (oogheelkundige verrichtingen), te weten terzake de kosten voor onderzoek en behandeling (COTG-codes 1511D12 en 9818F15 en 1539D8 en 1620D13 en 9488F15 en 8911D9 en 1660D11 en 9814F16 en 9813F15) meer in rekening heeft gebracht dan voor verdachte op basis van de tarievenlijst oogheelkunde was toegestaan, immers heeft zij, verdachte, toen en aldaar, voor een bedrag van in totaal fl. 113.065,- naast de voor haar toegestane tarieven tevens telkens zonder voor haar van toepassing zijnde tariefbeschikking een zogenaamd neventarief in rekening gebracht."
4.3. Aldus heeft het Hof enerzijds bewezen verklaard dat de verdachte voor de in de tenlastelegging bedoelde verrichtingen meer in rekening heeft gebracht dan haar, kort gezegd, wettelijk was toegestaan - welk onderdeel van de bewezenverklaring berust op het subsidiair tenlastegelegde en ziet op het in het tweede lid van art. 17b (oud) Wtg gegeven verbod - en anderzijds feitelijke gedragingen van de verdachte bewezen verklaard - ingeleid met het woord 'immers' - die zijn toegesneden op het in het eerste lid van art. 17b (oud) Wtg gegeven verbod en ontleend zijn aan het primair tenlastegelegde feit. Daarmede heeft het Hof de grondslag van tenlastelegging, zoals het die heeft opgevat, verlaten.
4.4. Het middel is dus terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 4 juni 2002.