ECLI:NL:HR:2002:AD9118
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake vordering tot betaling door ABN AMRO BANK N.V.
In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.B.M.M. Wuisman, de ABN AMRO BANK N.V. gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. Eiseres vorderde een betaling van ƒ 55.929,62, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 oktober 1991. De Rechtbank heeft op 4 november 1998 de vordering toegewezen. De Bank heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, waar zij vernietiging van het vonnis heeft gevorderd en terugbetaling van ƒ 92.305,62, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 december 1998. Eiseres heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld. Het Gerechtshof heeft op 2 maart 2000 het vonnis van de Rechtbank vernietigd en de vorderingen van eiseres afgewezen, waarbij eiseres is veroordeeld tot terugbetaling aan de Bank van ƒ 92.305,62, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 december 1998.
Tegen dit arrest heeft eiseres cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 5 april 2002 het beroep verworpen en eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 729,32 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.