ECLI:NL:HR:2002:AD9118

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/188HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake vordering tot betaling door ABN AMRO BANK N.V.

In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.B.M.M. Wuisman, de ABN AMRO BANK N.V. gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. Eiseres vorderde een betaling van ƒ 55.929,62, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 oktober 1991. De Rechtbank heeft op 4 november 1998 de vordering toegewezen. De Bank heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, waar zij vernietiging van het vonnis heeft gevorderd en terugbetaling van ƒ 92.305,62, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 december 1998. Eiseres heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld. Het Gerechtshof heeft op 2 maart 2000 het vonnis van de Rechtbank vernietigd en de vorderingen van eiseres afgewezen, waarbij eiseres is veroordeeld tot terugbetaling aan de Bank van ƒ 92.305,62, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 december 1998.

Tegen dit arrest heeft eiseres cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 5 april 2002 het beroep verworpen en eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 729,32 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

5 april 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/188HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.B.M.M. Wuisman,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 11 december 1992 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Bank - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd de Bank bij vonnis, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 55.929,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 1991.
De Bank heeft de vordering gemotiveerd bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 4 november 1998 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft de Bank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij memorie van grieven heeft de Bank vernietiging van voormeld vonnis gevorderd alsmede terugbetaling door [eiseres] van een bedrag van ƒ 92.305,62, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling, zijnde 21 december 1998.
[Eiseres] heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld.
Bij arrest van 2 maart 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd, de vorderingen van [eiseres] afgewezen en [eiseres] veroordeeld tot terugbetaling aan de Bank van een bedrag van ƒ 92.305,62 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 december 1998.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank begroot op € 729,32 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en D.H. Beukenhorst, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 5 april 2002.