ECLI:NL:HR:2002:AD9121

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/190HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding door de Gemeente Blaricum

In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [Eiser 1] en [Eiseres 2], de Gemeente Blaricum gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. De eisers vorderden schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen door de Gemeente, dat zou zijn voortgekomen uit een brief van 20 juli 1978 waarin de Gemeente stelde dat nieuwbouw op hun perceel niet was toegestaan. De eisers stelden dat dit standpunt onterecht was en dat het hen belemmerde om hun eigendom te verkopen. De Rechtbank heeft in een vonnis van 22 oktober 1997 geoordeeld dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en heeft de Gemeente veroordeeld tot schadevergoeding aan de eisers. De Gemeente heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat het vonnis heeft bekrachtigd. Vervolgens hebben de eisers cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 5 april 2002 het beroep in cassatie verworpen en de eisers in de kosten van het geding veroordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte ook tot verwerping van het beroep. De zaak betreft belangrijke juridische vragen over onrechtmatige daad en de verplichting tot schadevergoeding door overheidsinstanties.

Uitspraak

5 april 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/190HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel,
t e g e n
DE GEMEENTE BLARICUM, gevestigd te Blaricum,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E.D. Vermeulen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploit van 18 december 1992 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en - na wijziging van eis - gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de Gemeente (respectievelijk het College van Burgemeester en Wethouders en/of de Gemeenteraad) jegens [eiser] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld, en de Gemeente jegens hen schadevergoedingsplichtig is geworden door:
a. in de bij de dagvaarding nader omschreven brief van 20, verzonden 21 juli 1978, in strijd met het bepaalde in de toenmalige ongewijzigde Woningwet (art. 48), het standpunt kenbaar te maken, dat het bestemmingsplan "Dorp der gemeente Blaricum" op het perceel toen plaatselijk bekend [a-straat 1] te [plaats B], toen eigendom van [eiser] c.s. naast de bestaande woning geen nieuwbouw binnen de bebouwingscategorie F toelaat;
b. dit standpunt welbewust, en in het volle besef van de door [eiser] c.s. na ontvangst van genoemde brief d.d. 20, 21 juli 1978 aan de Gemeente kenbaar gemaakte bezwaren, tegenover hen, tot en met 3 november 1988, te handhaven;
II. te verklaren voor recht dat het aldus vol-continu onrechtmatig handelen van de Gemeente vanaf 20/21 juli 1978 althans vanaf 11/12 augustus 1987 tot en met 3 november 1988 als redelijkerwijs te verwachten gevolg heeft meegebracht, dat het voor [eiser] c.s. gedurende die periode niet mogelijk is geweest om het bij dagvaarding omschreven terrein (thans kadastraal bekend gemeente Blaricum sectie [...], nummer [001] en gemeente Laren NH sectie [...] nummer [002]) al of niet tezamen met het perceel, toen kadastraal bekend gemeente Blaricum sectie [...] nummers [003] en [004] als bouwterrein te verkopen;
III. de Gemeente te veroordelen om aan [eiser] c.s. te vergoeden alle schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, welke zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Gemeente hebben geleden, lijden en nog zullen lijden;
primair tussen 20(21) juli 1978 tot en met 3 november 1988, althans tussen door de Rechtbank in goede justitie te bepalen tijdstippen, en vergoeding van nadien ontstane schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over de begrote geldsom van de schade vanaf de dag waarop die geldsom door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak is komen vast te staan, althans vanaf de dag der inleidende dagvaarding, tot aan de dag van de voldoening;
subsidiair tussen 11(12) augustus 1987 tot en met 3 november 1988, althans tussen door de Rechtbank in goede justitie te bepalen tijdstippen, en vergoeding van nadien ontstane schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over de begrote geldsom van de schade vanaf de dag waarop die geldsom door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak is komen vast te staan, althans vanaf de dag der inleidende dagvaarding, tot aan de dag van de voldoening;
IV. de Gemeente te veroordelen in de kosten van dit geding, te weten tot de bij gelegenheid van vonnis overgelegde kosten van rechtsbijstand ex art. 56 Rv., of een deel daarvan, en de overige kosten der rechtsbewaring, althans kosten rechtens.
De Gemeente heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 22 oktober 1997:
- voor recht verklaard dat de Gemeente jegens [eiser] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld, en de Gemeente jegens [eiser] c.s. schadeplichtig is geworden, door in de beslissing 11(12) augustus 1987 in strijd met het bepaalde in artikel 48 van de Woningwet 1962, het standpunt kenbaar te maken, dat het bestemmingsplan "Dorp der gemeente Blaricum" op het perceel, toen plaatselijk bekend [a-straat 1] te [plaats B], toen eigendom van [eiser] c.s., naast de bestaande woning geen nieuwbouw binnen de bebouwingscategorie F toelaat;
- de Gemeente veroordeeld om aan [eiser] c.s. te vergoeden alle schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, welke zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Gemeente hebben geleden, lijden of zullen lijden tussen 11(12) augustus 1987 (inclusief direct daaraan voorafgaande juridische werkzaamheden) en 2 augustus 1988, en nadien ontstane schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over de begrote geldsom van de schade vanaf 18 december 1992 tot de dag der voldoening;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. De Gemeente heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 9 maart 2000, hersteld bij arrest van 6 april 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis voor zover aan zijn oordeel onderworpen bekrachtigd.
Beide arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat en de Gemeente heeft de zaak namens haar advocaat doen toelichten door mr. W.H. van Hamel, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 5 april 2002.