ECLI:NL:HR:2002:AD9130

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/267HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verbod tot contact en verblijf in bepaalde gebieden na echtscheiding

In deze zaak heeft de vrouw de man in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Alkmaar, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld die betrekking hebben op het verbieden van de man om zich gedurende een bepaalde periode in de nabijheid van haar en hun kinderen te bevinden. De vrouw vorderde primair een verlenging van een eerder opgelegd verbod en subsidiair een verbod op contact met haar en de kinderen. De President heeft op 16 december 1999 een vonnis gewezen waarin de man werd verboden om zich gedurende een jaar in bepaalde gemeenten te bevinden en contact te hebben met de vrouw en de kinderen. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 27 juli 2000 het vonnis gedeeltelijk heeft vernietigd en de man opnieuw beperkingen heeft opgelegd. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft de klachten van de man in cassatie verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

12 april 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/267HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De man], wonende te [woonplaats A],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.M. Wigman,
t e g e n
[De vrouw], wonende te [woonplaats B],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - heeft bij exploit van 3 december 1999 eiser tot cassatie - verder te noemen: de man - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Alkmaar en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair, op grond van door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden de periode van twee jaren genoemd in het vonnis van de President van deze Rechtbank van 11 december 1997 aansluitend te verlengen voor een zelfde periode van twee jaren, althans een door de President in goede justitie te bepalen periode van verlenging, zulks met instandhouding van het in het dictum van dit vonnis gestelde;
2. subsidiair de man te verbieden om gedurende een periode van twee jaren na datum van betekening van het in deze te wijzen vonnis, zich te bevinden in een gebied met een straal van 100 kilometer rondom de woonplaats van de vrouw en haar twee jongste kinderen, zijnde [woonplaats B], alsmede de man te verbieden op enige wijze direct of indirect, telefonisch of anderszins contact te hebben met de vrouw en de kinderen, alsmede de leerinstellingen, sportclubs, ouders van vriendjes of vriendinnetjes van de kinderen of personen of instellingen die wetenschap hebben van de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en de kinderen en de vrouw te machtigen dit verbod zonodig met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen, de man in gijzeling te doen nemen en te doen houden, zulks tot een maximum van 60 dagen per overtreding, dan wel op verbeurte van een dwangsom van ƒ 25.000,-- per overtreding en tot een maximum van ƒ 200.000,--.
De man heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden.
De President heeft bij vonnis van 16 december 1999:
- de man verboden om gedurende een periode van één jaar na datum betekening van dit vonnis zich te bevinden in de gemeenten Hardenberg en Middenveld alsmede in de gemeenten in de provincies Overijssel en Drenthe waar [kind 1] in clubverband voetbalt, met dien verstande dat dit laatste verbod slechts geldt voor de dagen waarop [kind 1] daar in clubverband voetbalt;
- de man verboden gedurende vorengenoemde periode op enige wijze direct of indirect telefonisch of anderszins contact te hebben met de vrouw en de kinderen;
- de vrouw gemachtigd de man in gijzeling te doen nemen en te doen houden, zulks tot een maximum van vijf dagen per overtreding, indien en voor zover vastgesteld is geworden dat de man in strijd met dit verbod heeft gehandeld;
- het meer of anders gevorderde geweigerd.
Tegen dit vonnis heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. De vrouw heeft incidenteel appel ingesteld.
Bij arrest van 27 juli 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd en in zoverre opnieuw rechtdoende de man verboden om gedurende een periode van één jaar na datum van betekening van dit vonnis (lees: arrest) zich te bevinden in de gemeente Hardenberg, alsmede op schooldagen in de gemeenten waar de onderwijsinstellingen van de kinderen [kind 2] en [kind 3] zijn gevestigd, meer in het bijzonder het gebied gelegen binnen een straal van 20 km rondom de gemeenten Hoogeveen en Coevorden, met de respectieve centra als middelpunt, alsmede in de gemeenten in de provincies Overijssel en Drenthe waar [kind 3] en [kind 1] in clubverband sport beoefenen, met dien verstande dat dit laatste verbod slechts geldt voor de dagen waarop [kind 3] en [kind 1] daar in clubverband sport beoefenen. Het Hof heeft voor het overige dit vonnis bekrachtigd en de vermeerderde eis afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De vrouw heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 april 2002.