ECLI:NL:HR:2002:AD9140

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/004HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiegeschil tussen man en vrouw

In deze zaak heeft de man, wonende in de Bondsrepubliek Duitsland, op 19 mei 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te 's-Gravenhage met het verzoek om echtscheiding, subsidiair scheiding van tafel en bed, en om de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Rechtbank, maar heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van ƒ 11.000,-- per maand. De Rechtbank heeft op 29 februari 2000 de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de vrouw.

De man heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin hij verzocht om de beschikking van de Rechtbank te vernietigen en de alimentatie vast te stellen op nihil of een door het Hof te bepalen bedrag. Het Gerechtshof heeft op 8 november 2000 de beschikking van de Rechtbank bekrachtigd. Hierna heeft de man beroep in cassatie ingesteld, waarbij de vrouw een verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de man niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken op 12 april 2002.

Uitspraak

12 april 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/004HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man], wonende te Bondsrepubliek Duitsland,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.J. Dekker.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 19 mei 1999 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht tussen hem en verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - echtscheiding subsidiair scheiding van tafel en bed uit te spreken, met als nevenvoorziening verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap, met benoeming van onzijdige personen.
De vrouw heeft zich ten aanzien van het verzoek van de man tot echtscheiding gerefereerd aan het oordeel van de Rechtbank en harerzijds - voor zover in cassatie van belang - verzocht de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te bepalen van ƒ 11.000,-- per maand dan wel een zodanige bijdrage te bepalen als de Rechtbank juist acht.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 29 februari 2000 - voor zover in cassatie van belang - tussen partijen echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld om aan de vrouw tot haar levensonderhoud uit te keren een bedrag van ƒ 11.000,-- per maand.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De man heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de Rechtbank te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de alimentatie alsnog vast te stellen op nihil, althans op een bedrag dat het Hof juist acht.
Bij beschikking van 8 november 2000 heeft het Hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 april 2002.