ECLI:NL:HR:2002:AD9141

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/028HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over alimentatie en vermogensverdeling na echtscheiding

In deze zaak heeft de vrouw, verzoekster tot cassatie, op 4 september 1997 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Utrecht. Zij verzocht de man, verweerder in cassatie, te veroordelen tot betaling van een voorschot en tot vermogensbeschrijving en verrekening van de tijdens hun huwelijk overgespaarde en belegde inkomsten. De man heeft het verzoek bestreden. De Rechtbank heeft na tussenbeschikkingen op 30 september 1998 en 2 juni 1999 bij beschikking van 22 september 1999 bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van ƒ 103.421,66 moet betalen en heeft de man verzocht om bepaalde gegevens aan de Rechtbank en de wederpartij te verstrekken. Bij eindbeschikking van 15 december 1999 heeft de Rechtbank bepaald dat de man aanvullend ƒ 3.663,41 aan de vrouw moet betalen, terwijl het meer of anders verzochte is afgewezen.

Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, en de vrouw heeft afzonderlijk hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van 22 september 1999 en 15 december 2000. Het Hof heeft beide beroepen gezamenlijk behandeld en heeft op 21 december 2000 de beschikking van de Rechtbank vernietigd, waarbij het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen is vastgesteld op de in de beschikking onder 6.3 genoemde bedragen. Het meer of anders gevorderde ter zake van de verrekening is afgewezen, met uitzondering van de nog te beslissen punten in de zaak met rekestnummer 152/00.

De vrouw heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Hof. De Hoge Raad heeft de klachten in het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarbij de beslissing is gegeven door de raadsheren C.H.M. Jansen, J.B. Fleers en A.G. Pos, en openbaar is uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 19 april 2002.

Uitspraak

19 april 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/028HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
[De man], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij verzoekschrift d.d. 4 september 1997 heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot de Rechtbank te Utrecht en verzocht:
1. verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - te veroordelen om op de in het verzoekschrift vermelde gronden aan de vrouw bij wijze van voorschot een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te betalen;
2. de man te veroordelen over te gaan tot vermogensbeschrijving en verrekening van de gedurende het huwelijk overgespaarde c.q. belegde inkomsten, alsmede alle benodigde inlichtingen te verschaffen omtrent het begin- en het eindvermogen en de man te veroordelen om de helft van het te verrekenen vermogen aan de vrouw uit te betalen althans de man te veroordelen om over te gaan tot afrekening.
De man heeft het verzoek bestreden.
De Rechtbank heeft na tussenbeschikkingen van 30 september 1998 en 2 juni 1999 bij beschikking van 22 september 1999 bepaald dat de man aan de vrouw dient te betalen ƒ 103.421,66, de man verzocht de op pagina 4 punt 4 van de beschikking vermelde gegevens aan de Rechtbank en de wederpartij toe te zenden en iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij eindbeschikking van 15 december 1999 heeft de Rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw (aanvullend) dient te betalen ƒ 3.663,41. Het meer of anders verzochte heeft de Rechtbank afgewezen.
Tegen de beschikking van 22 september 1999 heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (ingeschreven onder rekestnummer 993/99). De vrouw heeft afzonderlijk hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van 22 september 1999 en 15 december 2000 (ingeschreven onder rekestnummer 152/00). Het Hof heeft beide beroepen tezamen behandeld.
Bij beschikking van 21 december 2000 heeft het Hof, in de zaak met rekestnummer 993/99, de beschikking waarvan beroep vernietigd en alsnog het bedrag dat de man aan de vrouw zal dienen te voldoen bepaald op de in de beschikking onder 6.3 bepaalde bedragen onder de daar genoemde bedingen. Het meer of anders gevorderde ter zake van de verrekening - behoudens de nog in de zaak met rekestnummer 152/00 te beslissen punten - heeft het Hof afgewezen. In de zaak met rekestnummer 152/00 heeft het Hof, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, de man bevolen om inlichtingen te verschaffen zoals in zijn beschikking onder 5.13 omschreven.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de onder rekestnummer 993/99 gegeven beschikking van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en A.G. Pos, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 19 april 2002.