ECLI:NL:HR:2002:AD9142

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/068HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het gezag over een minderjarig kind na verzoek van de vader

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van het gezag over een minderjarig kind, ingediend door de vader op 14 mei 1998 bij de Kantonrechter te Eindhoven. De Kantonrechter heeft na een tussenbeschikking op 7 juni 1999, waarbij de vader werd belast met het ouderlijk gezag, op 16 oktober 2000 een eindbeschikking gedaan. De moeder, die het niet eens was met deze beslissing, heeft hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2001 heeft de moeder een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. F.A. van der Reijt, wat op 16 maart 2001 door de Rechtbank werd afgewezen. Op 5 april 2001 heeft de Rechtbank de beschikking van de Kantonrechter bekrachtigd. De moeder heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikkingen.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die in de cassatiemiddelen zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de moeder dan ook verworpen.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter, samen met de raadsheren J.B. Fleers en P.C. Kop, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 5 april 2002.

Uitspraak

5 april 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/068HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[De vader], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Naar aanleiding van een op 14 mei 1998 ter griffie van de Kantonrechter te Eindhoven ingediend verzoek van verweerder in cassatie - verder te noemen: de vader - tot wijziging van het gezag over [het] minderjarige [kind], heeft de Kantonrechter na een tussenbeschikking van 7 juni 1999 bij eindbeschikking van 16 oktober 2000 de vader belast met het ouderlijk gezag over [het kind].
Tegen laatstgenoemde beschikking heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de moeder - hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Hertogenbosch.
Na mondelinge behandeling van de zaak op 13 februari 2001, heeft de moeder een verzoek tot wraking van mr. F.A. van der Reijt ingediend. Bij beschikking van 16 maart 2001 heeft de Rechtbank de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
Bij beschikking van 5 april 2001 heeft de Rechtbank de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikkingen van de Rechtbank van 16 maart en 5 april 2001 zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen voornoemde beschikkingen van de Rechtbank heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst J.K. Moltmaker strekt voor wat betreft cassatiemiddel I tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder en voor wat betreft cassatiemiddel II tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 5 april 2002.