ECLI:NL:HR:2002:AD9149
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontvankelijkheid in verzoekschriftprocedure Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
In deze zaak hebben verzoekers, beiden wonende te [woonplaats], op 23 januari 2001 een verzoekschrift ingediend bij de Hoge Raad. Zij vroegen de Hoge Raad om vast te stellen dat de toepassing van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) op verzoekster sub 1 niet rechtmatig was en om genoegdoening te verlenen voor de geleden schade. De Hoge Raad verklaarde verzoekers echter niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep, omdat het verzoekschrift niet was ondertekend door een advocaat, zoals vereist volgens artikel 426a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit artikel stelt dat verzoekers in cassatie niet-ontvankelijk verklaard moeten worden als zij niet voldoen aan de vereisten voor procesvertegenwoordiging. De Hoge Raad oordeelde dat de uitzondering in artikel 78 van de Wet Bopz, die stelt dat in verzoekschriftprocedures het verzoekschrift niet door een procureur hoeft te worden ingediend, niet van toepassing was op de procedure bij de Hoge Raad. De zaak was eerder behandeld door de Rechtbank te Utrecht en het Gerechtshof te Amsterdam, waar verzoekers ook niet-ontvankelijk waren verklaard. De Hoge Raad bevestigde deze eerdere beslissingen en verklaarde de verzoekers niet-ontvankelijk in hun beroep.