3.4. De bestreden uitspraak houdt als motivering van de verwerping van het namens de verdachte gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn vervolging onder meer het volgende in:
"Door de verdediging is (...) aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging, omdat het Openbaar Ministerie het ondervragingsrecht van de verdachte ex artikel 6 lid 3 onder d EVRM bewust heeft gefrustreerd. Doordat de officier van justitie voornoemde [getuige 1] na diens inverzekeringstelling heeft overgedragen aan de Vreemdelingendienst, werd [getuige 1] namelijk het land uitgezet nog voordat hij op een adequate manier door de verdediging kon worden ondervraagd. De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat de officier van justitie de voorlopige hechtenis had moeten vorderen tegen [getuige 1], in plaats van [getuige 1] over te dragen aan de Vreemdelingendienst.
Het Hof verwerpt dit verweer. Het hof stelt voorop dat een bewust frustreren van eerdergenoemd ondervragingsrecht door het Openbaar Ministerie volstrekt niet aannemelijk is geworden. Van belang is voorts dat het aan de officier van justitie niet vrij stond om tegen [getuige 1] de voorlopige hechtenis te vorderen, met het oog op het belang van [de verdachte] en zijn medeverdachten om [getuige 1] als getuige te horen. De officier van justitie kon in casu in redelijkheid beslissen geen voorlopige hechtenis te vorderen tegen [getuige 1], aangezien het onderzoek naar de feiten waarvan [getuige 1] werd verdacht was voltooid. Anders dan de verdediging suggereert was de officier van justitie er niet toe gehouden om onderzoek te verrichten naar mogelijke betrokkenheid bij andere strafbare feiten en om [getuige 1] te vervolgen voor de door hem gepleegde feiten.
Ten overvloede overweegt het hof dat zich in dit geval niet de situatie voordoet als bedoeld in hoofdstuk A.6. sub 4.1. in de Vreemdelingencirculaire 1994. Weliswaar is daar bepaald dat niet tot uitzetting mag worden overgegaan alvorens is vastgesteld dat het Openbaar Ministerie geen bezwaar tegen uitzetting heeft indien het een situatie betreft waarin:
- een vreemdeling als verdacht van een strafbaar feit is aangehouden en
- het onderzoek nog niet is beëindigd.
Gezien de context van deze bepaling wordt echter met "onderzoek" gedoeld op het onderzoek inzake het strafbare feit waarvan de vreemdeling verdacht werd. In casu was dát onderzoek al wel afgerond.
Dit neemt niet weg dat naar het oordeel van het hof het op de weg van de officier van justitie had gelegen om na te gaan of niet toch kon worden bewerkstelligd dat [getuige 1] in de onderhavige strafzaak ter fine van ondervraging door de verdediging en de zittingsrechter als getuige ter beschikking zou kunnen blijven, nu [getuige 1] een zeer belangrijke getuige was in deze zaak. Naar 's hofs oordeel had zulks bij een stand van zaken zoals zich hier heeft voorgedaan, in de rede gelegen.
Het hof zal bij de nadere motivering van de beslissing met betrekking tot de vraag of bewezen is dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, aangeven welke consequentie het verbindt aan het feit dat het [getuige 1] niet ter zitting in hoger beroep als getuige heeft kunnen horen."