ECLI:NL:HR:2002:AD9219

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01364/01 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak van de Kantonrechter inzake verzekeringsplicht motorrijtuigen na uitvoering naar het buitenland

In deze zaak gaat het om een aanvraag tot herziening van een uitspraak van de Kantonrechter te Tiel, die op 26 oktober 1999 een geldboete had opgelegd aan de aanvraagster wegens het niet hebben van een verzekering voor een motorrijtuig. De aanvraagster, geboren in Bosnië in 1968, stelde dat zij het motorrijtuig op 5 november 1997 rechtsgeldig naar Bosnië had uitgevoerd, waardoor zij niet langer als kentekenhouder kon worden aangemerkt en dus geen verzekeringsplicht meer had. De Hoge Raad beoordeelt de aanvraag tot herziening aan de hand van de wettelijke bepalingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) en de relevante jurisprudentie.

De Hoge Raad oordeelt dat de aanvraag kennelijk ongegrond is. De wet stelt dat de kentekenhouder verzekeringsplichtig blijft zolang het kenteken geldig is en niet is geschorst. De enkele omstandigheid dat het motorrijtuig naar het buitenland is uitgevoerd, doet de verzekeringsplicht niet vervallen. De Hoge Raad wijst erop dat de aanvraagster niet voldoende heeft onderbouwd waarom zij niet meer als kentekenhouder kan worden aangemerkt. De beslissing van de Kantonrechter wordt bevestigd, en de aanvraag tot herziening wordt afgewezen.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, en is uitgesproken op 12 februari 2002.

Uitspraak

12 februari 2002
Strafkamer
nr. 01364/01 H
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de Kantonrechter te Tiel van 26 oktober 1999, nummer 05/550693-99, ingediend door mr. H. van Haren, advocaat te Bunnik, namens:
[de aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] (Bosnië) op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft de aanvraagster ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" begaan op 20 december 1997 bij verstek veroordeeld tot een geldboete van ƒ 660,--, subsidiair dertien dagen hechtenis.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. De aanvraag strekt ten betoge dat de Kantonrechter de aanvraagster niet zou hebben veroordeeld indien hij bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat de aanvraagster het in de bewezenverklaring bedoelde motorrijtuig reeds op 5 november 1997 rechtsgeldig heeft uitgevoerd naar Bosnië, zodat zij vanaf die datum niet meer kon worden aangemerkt als "kentekenhouder" in de zin van art. 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (verder: WAM).
3.3. De aanvraag huldigt de opvatting dat er op grond van de WAM geen wettelijke verplichting bestaat tot het in stand houden van een verzekering voor een motorrijtuig zodra het is uitgevoerd naar het buitenland. In deze opvatting wordt miskend dat de kentekenhouder ingevolge art. 2, eerste lid, WAM verzekeringsplichtig is zolang aan hem een kenteken voor een motorrijtuig is opgegeven en de geldigheid van het kentekenbewijs niet op aanvraag van hem door de Dienst Wegverkeer is geschorst overeenkomstig art. 67, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (vgl. HR 27 maart 2001, NJ 2001, 380).
3.4. De enkele omstandigheid dat het motorrijtuig is uitgevoerd naar het buitenland doet de verzekeringsplicht dus niet zonder meer vervallen en kan daarom niet het ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.5. Tot een ander oordeel dwingt evenmin de overgelegde beschikking van de Inspecteur der Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting van 7 november 2000, inhoudende dat de aanvraagster met ingang van 5 november 1997 niet meer wordt aangemerkt als houder van het desbetreffende motorrijtuig, waarmee klaarblijkelijk slechts is beoogd tot uitdrukking te brengen dat zij niet meer wordt aangemerkt als houder in de zin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (verder: WMB). Aangezien het houderschap in de zin van de WMB niet in alle gevallen samenvalt met het kentekenhouderschap in de zin van de WAM is met die enkele beslissing immers niet gezegd dat zij ten tijde van het bewezenverklaarde feit tevens geen kentekenhouder in de zin van de WAM meer was en derhalve geen verzekeringsplicht meer had. Waarom zij niettemin toch niet langer als kentekenhouder kan worden aangemerkt, heeft de klaagster niet verder onderbouwd.
3.6. Uit al het hiervoor overwogene volgt dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden
beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 12 februari 2002.