ECLI:NL:HR:2002:AD9220

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01792/01 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda inzake diefstal en poging tot diefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2002 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda. De aanvrager was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en poging tot diefstal, met een gevangenisstraf van vier weken als gevolg. De aanvraag tot herziening werd ingediend door mr. R.M. van Breemen, advocaat te Oosterhout, namens de aanvrager, die op dat moment zonder vaste woon- of verblijfplaats was.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvraag op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering, met name artikel 457 en 459. De Hoge Raad stelde vast dat de aanvraag tot herziening niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de wet. Er waren geen nieuwe bewijsmiddelen of omstandigheden aangedragen die het ernstige vermoeden wekten dat, indien deze bekend waren geweest tijdens het oorspronkelijke onderzoek, dit had geleid tot een vrijspraak of een andere beslissing. De enkele omstandigheid dat de strafzaak bij verstek was behandeld, was niet voldoende om de aanvraag te onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eerdere veroordeling in stand bleef. Dit arrest benadrukt het belang van substantiële nieuwe bewijsmiddelen voor een succesvolle herziening van een vonnis.

Uitspraak

12 februari 2002
Strafkamer
nr. 01792/01 H
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 7 november 2000, nummer 02/071744-00, ingediend door mr. R.M. van Breemen, advocaat te Oosterhout, namens:
[de aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda heeft de aanvrager ter zake van 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en 2. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvraag tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvraag gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. Als zodanig kan ook niet gelden het feit dat de strafzaak van de betrokkene ter terechtzitting bij verstek werd behandeld en afgedaan hoewel de Politierechter eerder met aanhouding van de zaak zou hebben ingestemd. Een dergelijke omstandigheid levert niet het ernstige vermoeden op dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een der beslissingen als hiervoor bedoeld. De aanvraag kan daarom, gelet op het bepaalde in de artikelen 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvraag niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 12 februari 2002.