ECLI:NL:HR:2002:AD9330
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake de overeenkomst tussen eiser en Woningbouwvereniging Jutphaas
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Grabandt, Woningbouwvereniging Jutphaas, vertegenwoordigd door mr. G. Snijders, gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht. Eiser vorderde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad dat Jutphaas hem een bedrag van ƒ 1.100.000,-- zou betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. De Rechtbank heeft in een tussenvonnis van 16 april 1997 eiser toegelaten tot bewijslevering en in een eindvonnis van 18 november 1998 de vordering toegewezen. Jutphaas ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 3 februari 2000 het eindvonnis van de Rechtbank vernietigde en de vordering van eiser afwees. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 maart 2002 geoordeeld dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser incidenteel appel had moeten instellen om zijn stelling dat de toevoegingen aan de overeenkomst niet waren overeengekomen, in hoger beroep aan de orde te stellen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens veroordeelt de Hoge Raad Jutphaas in de proceskosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van eiser zijn begroot op € 4.358,07 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.