ECLI:NL:HR:2002:AD9341

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/285HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen tussenvonnis in civiele procedure met betrekking tot betalingsverplichting

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], op 29 juni 1998 verweerders in cassatie, aangeduid als [verweerder] c.s., gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. Eiser vorderde een bedrag van ƒ 199.860,--, vermeerderd met wettelijke rente, uitvoerbaar bij voorraad en zonder borgtocht. De verweerders hebben de vordering gemotiveerd bestreden. De Rechtbank heeft op 1 september 1998 een comparitie van partijen gelast en op 23 december 1998 eiser tot bewijslevering toegelaten, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Eiser heeft tegen het tussenvonnis hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 20 juni 2000 het tussenvonnis heeft bekrachtigd en de zaak ter verdere behandeling naar de Rechtbank heeft verwezen. Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer, die strekte tot verwerping van het beroep, gevolgd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerders zijn begroot op € 885,87 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 3 mei 2002.

Uitspraak

3 mei 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/285HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.N.A.M. Kester,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J.B.M.M. Wuisman,
thans mr. J.A.M.A. Sluysmans.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 29 juni 1998 verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zonder borgtocht [verweerder] c.s. te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 199.860,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 1996, althans vanaf 8 mei 1998, meer subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering gemotiveerd bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 1 september 1998 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 23 december 1998 [eiser] tot bewijslevering toegelaten en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen laatstvermeld tussenvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 20 juni 2000 heeft het Hof het bestreden tussenvonnis bekrachtigd en de zaak ter verdere behandeling naar de Rechtbank te 's-Gravenhage verwezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
[Verweerder] c.s. hebben de zaak doen toelichten door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 885,87 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 3 mei 2002.