ECLI:NL:HR:2002:AD9341
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen tussenvonnis in civiele procedure met betrekking tot betalingsverplichting
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], op 29 juni 1998 verweerders in cassatie, aangeduid als [verweerder] c.s., gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. Eiser vorderde een bedrag van ƒ 199.860,--, vermeerderd met wettelijke rente, uitvoerbaar bij voorraad en zonder borgtocht. De verweerders hebben de vordering gemotiveerd bestreden. De Rechtbank heeft op 1 september 1998 een comparitie van partijen gelast en op 23 december 1998 eiser tot bewijslevering toegelaten, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Eiser heeft tegen het tussenvonnis hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 20 juni 2000 het tussenvonnis heeft bekrachtigd en de zaak ter verdere behandeling naar de Rechtbank heeft verwezen. Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer, die strekte tot verwerping van het beroep, gevolgd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerders zijn begroot op € 885,87 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 3 mei 2002.