ECLI:NL:HR:2002:AD9342
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Huwelijksgoederengemeenschap en cassatieprocedure
In deze zaak heeft de vrouw, verweerster in cassatie, de man, eiser tot cassatie, gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage met het verzoek om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. De vrouw vorderde dat de Rechtbank de verdeling zou gelasten of zelf een verdeling zou vaststellen, rekening houdend met de belangen van beide partijen en het algemeen belang. De man heeft de vordering bestreden. De Rechtbank heeft na een tussenvonnis van 2 november 1993 de man toegelaten tot getuigenbewijs. Na de enquête heeft de Rechtbank op 20 september 1995 de vordering van de vrouw afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof heeft in verschillende tussenarresten, waaronder een van 27 maart 1998 en een van 12 maart 1999, de man bewijslevering opgedragen en een comparitie van partijen gelast. Uiteindelijk heeft het Hof op 25 oktober 2000 een arrest gewezen, waartegen de man cassatie heeft ingesteld. De vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent, die strekte tot verwerping van het beroep, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 12 april 2002.