ECLI:NL:HR:2002:AD9348

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/103HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiegeschil tussen man en vrouw

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een echtscheiding tussen de man en de vrouw. De man had op 7 oktober 1996 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Amsterdam, waarin hij verzocht om echtscheiding en, subsidiair, om scheiding van tafel en bed. De Rechtbank had op 31 mei 2000 bepaald dat de man een bijdrage van ƒ 2.000,-- per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, en daarnaast een uitkering van ƒ 50.000,-- bruto per maand aan de vrouw als levensonderhoud. Beide partijen gingen in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, waar de man verzocht om de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te verlagen naar ƒ 15.000,-- per maand en de bijdrage voor de minderjarige naar ƒ 1.000,-- per maand.

Het Gerechtshof heeft op 21 juni 2001 de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw voor de periode van 20 april 1999 tot 1 januari 2001 vastgesteld op ƒ 295.000,-- per jaar, met een verlaging naar ƒ 250.000,-- per jaar vanaf 1 januari 2001, en een verdere verhoging naar ƒ 312.000,-- per jaar na het verlaten van Villa Laro door de vrouw. De beschikking van het Hof werd gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd. De vrouw heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Hof, waarop de man een verweerschrift indiende.

De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, en de beschikking is openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman als voorzitter, samen met de raadsheren J.B. Fleers en A.G. Pos, en raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

12 april 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/103HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.W.L. Russell,
t e g e n
[De man], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 7 oktober 1996 ter griffie van de Rechtbank te Amsterdam ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die Rechtbank en - voor zover in cassatie van belang - verzocht tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - echtscheiding, subsidiair scheiding van tafel en bed uit te spreken.
Voor het verloop van het geding met betrekking tot de uitgesproken echtscheiding verwijst de Hoge Raad naar zijn beschikking van 2 april 1999, Rek. nr. R98/064HR, NJ 1999, 656.
Bij beschikking van 31 mei 2000 heeft de Rechtbank - voor zover in cassatie nog van belang - bepaald dat de man ƒ 2.000,-- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw en te verhogen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarige kan of zal worden verleend. Voorts heeft de Rechtbank bepaald dat de man ƒ 50.000,-- bruto per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud vanaf de dag van inschrijving van de uitspraak der echtscheiding, bij vooruitbetaling te voldoen.
Tegen deze beschikking hebben beide partijen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. De man heeft verzocht de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te bepalen op ƒ 15.000,-- per maand en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige te bepalen op ƒ 1.000,-- per maand.
Bij beschikking van 21 juni 2001 heeft het Hof de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw in de periode van 20 april 1999 tot 1 januari 2001 bepaald op ƒ 295.000,-- per jaar, met ingang van 1 januari 2001 voor de periode dat de vrouw nog in Villa Laro woonachtig zal zijn bepaald op ƒ 250.000,-- per jaar en met ingang van de datum waarop de vrouw Villa Laro zal hebben verlaten bepaald op ƒ 312.000,-- per jaar, de nog niet vervallen termijnen vanaf 21 juni 2001 met een twaalfde gedeelte per maand bij vooruitbetaling te voldoen en de beschikking waarvan beroep in zoverre vernietigd. Het Hof heeft voor het overige de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen, bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers en A.G. Pos, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 april 2002.