ECLI:NL:HR:2002:AD9562
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Verkrachting en de beoordeling van getuigenverklaringen in hoger beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder vrijgesproken van een tweede tenlastegelegde feit, maar werd veroordeeld voor verkrachting tot acht maanden gevangenisstraf. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 december 1997, waarbij de verdachte het slachtoffer, met wie hij getrouwd was, zou hebben gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De verdachte heeft het beroep in cassatie ingesteld, waarbij de verdediging aanvoerde dat het Hof ten onrechte getuigenverklaringen niet heeft toegelaten die relevant zouden zijn voor de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade claimde als gevolg van de verkrachting en een daaropvolgende abortus.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had besloten om bepaalde vragen aan de getuige niet te laten beantwoorden, omdat deze vragen niet relevant waren voor de beoordeling van de zaak. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdediging niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van het Hof werd daarmee bevestigd, en het beroep werd verworpen. Dit arrest benadrukt de rol van de rechter in het afwegen van de relevantie van getuigenverklaringen en de grenzen van de verdediging in het strafproces.