ECLI:NL:HR:2002:AD9570

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02158/99 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking Arrondissementsrechtbank Amsterdam inzake beklag over inbeslaggenomen voorwerpen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die op 23 juli 1999 een beklag heeft behandeld van klager, geboren in het Verenigd Koninkrijk in 1946. De Rechtbank had de teruggave gelast van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder videobanden en een luchtdrukrevolver, maar verklaarde het beklag voor het overige ongegrond. Klager, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Spong, heeft cassatie ingesteld. De Officier van Justitie heeft geen middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de Officier van Justitie niet-ontvankelijk moet verklaren en de beschikking moet vernietigen, met terugverwijzing naar de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het beklag.

De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank in haar beslissing heeft gehandeld zonder klager inzage te verlenen in de inbeslaggenomen voorwerpen, wat in strijd is met de rechten van de verdediging. De Hoge Raad stelt vast dat de verdediging recht heeft op kennisneming van de processtukken, en dat dit ook geldt voor de inbeslaggenomen voorwerpen in het kader van een beklagprocedure. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het recht op inzage in bewijsstukken voor de verdediging, en bevestigt dat de procedurele rechten van de betrokkenen in acht moeten worden genomen. De beslissing van de Hoge Raad is genomen in raadkamer en openbaar uitgesproken op 26 februari 2002.

Uitspraak

26 februari 2002
Strafkamer
nr. 02158/99 B
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 23 juli 1999,
nummer 13/008824-95, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk) op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de teruggave aan [klager] gelast van:
- 5 banden, zoals omschreven onder 5.3.1. van bovenvermelde beschikking, verpakt in dozen gemarkeerd [klager] B;
- het overige materiaal, zoals omschreven onder 5.3.3. van bovenvermelde beschikking, verpakt in dozen gemarkeerd [klager] B en
- een luchtdrukrevolver en vijf scherpe patronen, zoals omschreven onder 5.3.4. van bovenvermelde beschikking;
De Rechtbank heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door klager en door de Officier van Justitie. Namens klager heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. Door de Officier van Justitie zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn cassatieberoep en de bestreden beschikking zal vernietigen, met terugwijzing van de zaak naar de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, teneinde na een nieuwe behandeling opnieuw te beslissen op het beklag.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de Officier van Justitie
De Officier van Justitie heeft aan de Hoge Raad kennis gegeven dat van de zijde van het Openbaar Ministerie geen cassatiemiddelen worden voorgesteld. Ingevolge art. 447, vierde lid,(oud) Sv leidt het verzuim om middelen van cassatie voor te stellen tot de niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat de Rechtbank heeft beslist zonder dat klager inzage is verleend in de onder hem inbeslaggenomen voorwerpen.
4.2. In cassatie moet, voorzover voor de beoordeling van de in het middel vervatte klacht van belang, van het volgende worden uitgegaan.
De Rechtbank heeft op 4 juni 1998 de Officier van Justitie, de betrokkene en zijn raadsvrouw in openbare raadkamer gehoord. Het onderzoek in raadkamer is vervolgens aangehouden teneinde de Officier van Justitie in staat te stellen de ontbrekende delen van het dossier over te leggen aan de Rechtbank en de Rechtbank en de raadsvrouw gelegenheid te geven kennis te nemen van de inbeslaggenomen voorwerpen.
Bij brief van 14 oktober 1998 heeft de raadsvrouw de Officier van Justitie verzocht zowel haar als de betrokkene in de gelegenheid te stellen de inbeslaggenomen videobanden te bekijken.
Bij brief van 19 oktober 1998 heeft de Officier van Justitie dit verzoek geweigerd, voorzover het de inzage door de betrokkene betrof. De veronderstelling van de raadsvrouw dat de betrokkene in de gelegenheid werd gesteld de banden te bekijken achtte de Officier van Justitie onjuist.
Op 17 december 1998 heeft de Rechtbank - in andere samenstelling - de Officier van Justitie, de betrokkene en zijn raadsvrouw in openbare raadkamer gehoord.
Het onderzoek in openbare raadkamer is wederom aangehouden, waarbij de Rechtbank besliste dat de betrokkene en zijn raadsvrouw in de gelegenheid moesten worden gesteld om, eventueel onder toezicht van de Officier van Justitie, de inbeslaggenomen stukken in te zien en gespecificeerd aan te geven welke van deze stukken zij geen kinderpornografie achten.
Bij faxbericht van 19 februari 1999 heeft de Officier van Justitie de raadsvrouw laten weten dat zij, ondanks de beslissing van de Rechtbank, niet bereid was de betrokkene inzage te geven in het inbeslaggenomen materiaal.
De Rechtbank heeft op 4 maart 1999 de Officier van Justitie, de betrokkene en zijn raadsvrouw in openbare raadkamer gehoord. De raadsvrouw heeft meegedeeld dat aan de betrokkene geen inzage is verleend in het inbeslaggenomen materiaal. De Officier van Justitie heeft gepersisteerd bij haar eerder ingenomen standpunt.
Na de behandeling in openbare raadkamer van 4 maart 1999 en voorafgaand aan het geven van de beschikking op 23 juli 1999 heeft de Rechtbank op 9 en 10 juni 1999 kennisgenomen van het inbeslaggenomen materiaal.
4.3. Bij de beoordeling van de klacht dient vooropgesteld te worden dat de verdediging bevoegd is tot kennisneming van de processtukken ingevolge art. 30 Sv, aan welke regel voor de raadkamerprocedure voorts gestalte is gegeven, ook voor andere procesdeelnemers dan de verdachte, in art. 23, vierde lid, Sv. Hoewel zulks niet uitdrukkelijk in de wet is bepaald moet worden aangenomen dat de verdediging in het kader van het raadkameronderzoek naar aanleiding van een beklag als bedoeld in art. 552a Sv in beginsel op gelijke voet bevoegd is onder hem inbeslaggenomen voorwerpen in ogenschouw te nemen en van de inhoud van inbeslaggenomen gegevensdragers kennis te nemen. In uitzonderlijke gevallen kan die bevoegdheid aan beperkingen worden onderworpen.
4.4. Voor de door de Rechtbank op de vordering te nemen beslissing stond, naar de bestreden beschikking inhoudt, onder meer de vraag centraal of de inhoud van de inbeslaggenomen videobanden, films, foto's, boeken en tijdschriften kinderpornografisch van aard was. Mede aan de hand van de eigen waarneming heeft de Rechtbank geoordeeld dat zodanig karakter toekomt aan de inhoud van het merendeel van de, zij het niet alle, inbeslaggenomen voorwerpen.
Aan klager is evenwel de gelegenheid onthouden aan de hand van kennisneming van het inbeslaggenomen materiaal zijn zienswijze te ontwikkelen en aan de Rechtbank voor te houden met betrekking tot het al dan niet kinderpornografische karakter van de inhoud van de inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vormt een schending van de hiervoor onder 4.3 aangeduide bevoegdheid. De overwegingen van de Rechtbank leveren voorts niet op een uitzonderlijk geval als hiervoor onder 4.3 bedoeld. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, dat de overige in het middel vervatte klachten geen bespreking behoeven en dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in zijn beroep;
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande beklag opnieuw wordt
behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2002.