ECLI:NL:HR:2002:AD9583
Hoge Raad
- Herziening
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis inzake vervalsing van geschriften en opzettelijk gebruik daarvan
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 februari 2002 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De aanvraagster, geboren in 1947 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van vervalste geschriften, als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten betroffen het opzettelijk gebruik maken van vervalste aan- en verkoopoverzichten van aandelen en fondsstaten, die bestemd waren om als bewijs te dienen. De aanvraagster had deze documenten overgelegd aan de belastingdienst en ambtenaren van de Fiod, terwijl zij wist dat deze documenten vervalst waren.
De aanvraag tot herziening berustte op de stelling dat er sprake was van nieuwe omstandigheden die de eerdere veroordeling zouden kunnen beïnvloeden. De aanvraagster verwees naar een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 22 juni 2001, waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was verklaard in de vervolging van een andere zaak, en stelde dat het bewijs in haar zaak ook afkomstig was uit Zwitserland, wat mogelijk had geleid tot een andere uitkomst als dit bekend was geweest bij de Rechtbank.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring in belangrijke mate steunde op documenten die de aanvraagster zelf had overgelegd. De stelling dat de Rechtbank de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zou hebben verklaard, werd niet onderbouwd. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening ongegrond was, omdat de nieuwe omstandigheden niet het ernstige vermoeden wekten dat de eerdere veroordeling anders zou zijn uitgevallen. De beslissing van de Hoge Raad was dat de aanvraag tot herziening werd afgewezen.