ECLI:NL:HR:2002:AD9583

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01455/01 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake vervalsing van geschriften en opzettelijk gebruik daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 februari 2002 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De aanvraagster, geboren in 1947 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van vervalste geschriften, als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten betroffen het opzettelijk gebruik maken van vervalste aan- en verkoopoverzichten van aandelen en fondsstaten, die bestemd waren om als bewijs te dienen. De aanvraagster had deze documenten overgelegd aan de belastingdienst en ambtenaren van de Fiod, terwijl zij wist dat deze documenten vervalst waren.

De aanvraag tot herziening berustte op de stelling dat er sprake was van nieuwe omstandigheden die de eerdere veroordeling zouden kunnen beïnvloeden. De aanvraagster verwees naar een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 22 juni 2001, waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was verklaard in de vervolging van een andere zaak, en stelde dat het bewijs in haar zaak ook afkomstig was uit Zwitserland, wat mogelijk had geleid tot een andere uitkomst als dit bekend was geweest bij de Rechtbank.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring in belangrijke mate steunde op documenten die de aanvraagster zelf had overgelegd. De stelling dat de Rechtbank de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zou hebben verklaard, werd niet onderbouwd. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening ongegrond was, omdat de nieuwe omstandigheden niet het ernstige vermoeden wekten dat de eerdere veroordeling anders zou zijn uitgevallen. De beslissing van de Hoge Raad was dat de aanvraag tot herziening werd afgewezen.

Uitspraak

26 februari 2002
Strafkamer
nr. 01455/01 H
LD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 10 april 2000, nummer 13/009033-99 ingediend door mr. J.S. Pen, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats]
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvraagster ter zake van "medeplegen van opzettelijk gebruik maken van het vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en zodanig geschrift afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik, meermalen gepleegd" alsmede "opzettelijk gebruik maken van het vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en zodanig geschrift afleveren, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik" veroordeeld tot (1) een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, (2) het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in plaats van een gevangenisstraf van drie maanden, en (3) een geldboete van fl. 100.000,-, subsidiair 365 dagen hechtenis.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1. De aanvraag berust op de stelling dat te dezen sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. Daartoe wordt - onder verwijzing naar een overgelegd vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 22 juni 2001 waarbij het Openbaar Ministerie in de strafzaak tegen [A] B.V. niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging, onder meer op grond van de gang van zaken bij het aan de Zwitserse autoriteiten gedane rechtshulpverzoek - aangevoerd dat ook het bewijs in de onderhavige zaak "in zijn geheel afkomstig (is) uit Zwitserland, en het gevolg van de medewerking van de Zwitserse autoriteiten aan het rechtshulpverzoek". Gesteld wordt dat dit - ware zulks destijds reeds aan de Rechtbank bekend geweest - zou hebben geleid tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, vrijspraak of een minder zware straf.
3.2. Ten laste van de aanvraagster is bewezenverklaard dat zij:
"a) op 9 december 1996 en
b) in de periode van 23 december 1992 tot en met 3 oktober 1997 en
c) op 19 november 1997 te respectievelijk a) en b) Helmond en elders in Nederland en
c) te Haarlem
a) en b) tezamen en in vereniging met een ander
c) alleen, meermalen, telkens,
a) en c) opzettelijk gebruik heeft gemaakt en heeft afgeleverd en
(b) voorhanden heeft gehad aan- en verkoopoverzichten van aandelen ("statements of account" en "statements of settlement") en fondsstaten, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken en/of afleveren en/of voorhanden hebben hierin dat zij, verdachte, en haar mededader
a) aan- en verkoopoverzichten van aandelen (D/418 en D/418a) aan de belastingdienst Helmond hebben overgelegd en
b) aan- en verkoopoverzichten van aandelen en fondsstaten (D/417 tot en met D/420) in haar administratie hebben opgenomen en dat verdachte
c) aan- en verkoopoverzichten van aandelen en fondsstaten (D/417 tot en met D/420) aan ambtenaren van de Fiod heeft overgelegd bestaande die valsheid hierin dat de op die overzichten en/of fondsstaten vermelde transacties, onder meer
D/417 14-01-'93 Escada AG Zw/238
D/41701-02-'93 Hunter Douglas Zw/239
D/41711-02-'93 Fokker Zw/240
D/417 02-04-'93 NMB Amstelland Zw/241
D/41808-12-'94 Ahold Zw/243
D/41827-12-'94 Ordina Beheer Zw/244
D/41928-11-'95 Delft Instruments Zw/245
D/420 16-02-'96 Fortis Amev Zw/246
niet voor rekening van verdachte en haar mededader hebben plaatsgevonden of in het totaal niet hebben plaatsgevonden."
3.3. Uit de aanvulling op het verkorte vonnis blijkt dat in de strafzaak tegen de aanvraagster voor het bewijs gebruik is gemaakt van stukken die, gelet op de aanduiding "Zw", kennelijk afkomstig zijn uit in Zwitserland ingesteld onderzoek. De inhoud van die geschriften is in bedoelde aanvulling weergegeven onder 3.2.1, 3.2.2, 3.3.1, 3.3.2, 3.4.1, 3.4.2, 3.5.1, 3.5.2, 4.2.1, 4.2.2, 4.2.3, 4.3.1, 4.3.2, 5.2.1, 5.2.2, 6.2.1, 6.2.2, 14, 15, 16, 17, 19, 20 en 21. Aannemelijk is dat dit bewijsmateriaal is verkregen naar aanleiding van het in de aanvraag bedoelde rechtshulpverzoek.
3.4. De aanvulling op het verkorte vonnis bevat voorts onder meer:
a. als bewijsmiddel 1.1 de verklaring die de verdachte ter terechtzitting van de Rechtbank heeft afgelegd, onder meer inhoudende:
"In mijn administratie zaten rendementsoverzichten. Deze overzichten stonden op mijn naam. Ook de beleggingsrekening stond op mijn naam.
(...)
U houdt mij de processtukken D/502 en D/503 voor. Ik denk dat mijn man in samenspraak met de adviseur deze processtukken bij de belastingaangifte heeft gevoegd. Ik ondertekende de aangifte."
b. als bewijsmiddel 2.2 het ambtsedig proces-verbaal van de Fiod van 10 november 1998, inhoudende als relaas van de verbalisant:
"De collega's (...) hebben op 19 november 1997 [aanvraagster] gehoord. Na afloop van dit verhoor zijn fotokopieën gemaakt van door [...] (de rechtbank leest: [aanvraagster]) meegenomen bescheiden. Van deze bescheiden heb ik gewaarmerkte fotokopieën bij het dossier gevoegd.
D/414 Een Agency Agreement gedateerd 29th of october 1992 tussen [betrokkene B] en [aanvraagster] enerzijds en Passländer Treuhand anderzijds.
D/415 Een schrijven gedateerd 30 oktober 1992 afkomstig van Passländer Treuhand/[betrokkene C] gericht aan [betrokkene B] en [aanvraagster], inzake de beheersovereenkomst (Agency Agreement).
D/416 Een schrijven gedateerd 10 februari 1993 afkomstig van Passländer Treuhand/[betrokkene C], waarin de ontvangst van f 100.000,- wordt bevestigd
D/417-420 Overzichten betreffende effectentransacties (de rechtbank begrijpt: aan- en verkoopstaten van aandelen en fondsstaten) over de jaren 1993 tot en met 30 september 1996.
D/421 Een fax gedateerd 05.11.97 afkomstig van [aanvraagster] gericht aan Passländer Treuhand/[betrokkene C], waarin [aanvraagster] verzoekt haar saldo naar haar rekening bij de SNS-bank over te boeken."
c. als bewijsmiddelen 3.1, 4.1.1, 4.1.2, 5.1, 6.1, 9, 10, 11, 12 en 13 de weergave van de inhoud der in voormelde verklaring bedoelde aan- en verkoopoverzichten van aandelen en fondsstaten (D/417 tot en met D/420) waaruit het bestaan van de transacties die in de bewezenverklaring zijn vermeld, volgt.
d. als bewijsmiddel 7 het ambtsedig proces-verbaal van de Fiod van 10 februari 1999, inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In het aangegeven gezamenlijke vermogen van [betrokkene B] en [aanvraagster] in de aangiften voor de vermogensbelasting over de jaren 1993 tot en met 1997 zijn als vorderingen op Passländer Treuhand opgenomen saldi zoals die voorkomen op de overzichten van effectentransacties (D/417-420).
Ingevolge de fiscale wetgeving dient degene met het hoogst persoonlijk inkomen het vermogen aan te geven.
De inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen te Helmond heeft bij de behandeling van de aangifte vermogensbelasting ten name van [betrokkene B] over het jaar 1995 op 13 september 1996 aan diens belastingadviseur schriftelijk om inlichtingen inzake Passländer Treuhand verzocht. Op 9 december 1996 is hieraan door [de belastingadviseur] voldaan.
Dit schrijven heb ik onder documentnummer D/503 bij het dossier gevoegd.
Bij het schrijven d.d. 9 december 1996 waren gelijkluidende kopieën van een overzicht effectentransacties (de rechtbank begrijpt: aan- en verkoopoverzichten van aandelen) over het jaar 1994 (D/418) en een overzicht van effectentransacties (de rechtbank begrijpt: aan- en verkoopoverzichten van aandelen) over de periode 1 oktober 1994 tot en met 31 december 1994 (D/418A) gevoegd."
e. als bewijsmiddel 8 de weergave van de inhoud der in voormeld relaas bedoelde schriftelijke reactie.
3.5. Uit hetgeen hiervoor onder 3.4 is weergegeven volgt dat de bewezenverklaring in belangrijke mate steunt op geschriften waarover de aanvraagster zelf beschikte en die door dan wel mede namens haar aan de belastingdienst onderscheidenlijk ambtenaren van de Fiod zijn overgelegd. In zoverre berust de bewezenverklaring dus niet op de hiervoren onder 3.3 genoemde, uit Zwitserland afkomstige bescheiden. Ook overigens bevat het dossier voldoende bewijsmateriaal om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
3.6. Gelet daarop kan het in de aanvraag aangevoerde niet het ernstige vermoeden wekken dat de Rechtbank de Officier van Justitie in de onderhavige zaak niet-ontvankelijk zou hebben verklaard in zijn vervolging of de aanvraagster zou hebben vrijgesproken indien zij ten tijde van het wijzen van haar vonnis reeds bekend was geweest met de nadien in het vonnis van 22 juni 2001 gegispte gang van zaken bij het rechtshulpverzoek aan Zwitserland. Daarbij verdient nog opmerking dat de in dit vonnis uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie niet uitsluitend steunt op die gang van zaken.
3.7. Voorzover wordt gesteld dat een en ander zou hebben geleid tot een minder zware straf, kan de aanvraag bovendien niet tot herziening leiden omdat de wet slechts herziening toelaat met het oog op de toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling en niet met het oog op de oplegging van een minder zware straf.
3.8. Uit het vorenoverwogene volgt dat zich te dezen niet voordoet een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv zodat de aanvraag ongegrond is.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 26 februari 2002.