ECLI:NL:HR:2002:AD9614

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/344HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en onrechtmatige beslaglegging in civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en [verweerder]. De zaak begon met een vordering van [verweerder] tegen [eiseres] bij de Rechtbank te Breda, waarbij [verweerder] eiste dat [eiseres] een bedrag van ƒ 47.363,04 zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente. [Eiseres] bestreed deze vordering en vorderde in reconventie schadevergoeding wegens onrechtmatig gelegde beslagen door [verweerder]. De Rechtbank heeft in een tussenvonnis van 15 juli 1997 de zaak naar de rol verwezen en uiteindelijk in een eindvonnis van 16 december 1997 de vordering van [verweerder] toegewezen en die van [eiseres] afgewezen. Hierop heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat in een tussenarrest van 2 november 1999 de zaak naar de rol verwees voor een nadere conclusie en in een eindarrest van 30 mei 2000 de eerdere vonnissen bekrachtigde, maar de vordering tot schadevergoeding in reconventie gedeeltelijk vernietigde.

Tegen deze arresten heeft [eiseres] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de arresten van het Gerechtshof vernietigd, omdat het Hof niet voldoende rekening had gehouden met de stellingen van [eiseres] over de hoogte van de vordering van [verweerder]. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling en beslissing. Tevens heeft de Hoge Raad [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiseres] zijn begroot op € 726,67 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Uitspraak

31 mei 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/344HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. W.B. Teunis,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 17 april 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen om aan [verweerder] te voldoen een bedrag van ƒ 47.363,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 1996 tot de dag der uiteindelijke voldoening over de hoofdsom van ƒ 43.242,83.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden, in conventie gevorderd [verweerder] niet-ontvankelijk te verklaren, nu vooralsnog door [verweerder] aan [eiseres] verschuldigd is betaald, en harerzijds in reconventie gevorderd:
1. [verweerder] te veroordelen tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade op grond van onrechtmatig gelegde beslagen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2. het door [verweerder] op 3 mei 1996 gelegde beslag onder [eiseres] op te heffen.
[Verweerder] heeft in reconventie de vorderingen van [eiseres] bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 15 juli 1997 de zaak naar de rol verwezen om [verweerder] in de gelegenheid te stellen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 29 april 1997 in het geding te brengen.
Bij conclusie na tussenvonnis heeft [verweerder] zijn eis in conventie gewijzigd en gevorderd:
Primair: bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen om aan [verweerder] te voldoen een bedrag van ƒ 47.363,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 1996 over de hoofdsom ten bedrage van ƒ 43.242,83;
Subsidiair: te bepalen dat [eiseres] binnen veertien dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis een deugdelijke bankgarantie dient te stellen ten behoeve van [verweerder], groot ƒ 57.000,--, althans ten bedrage van een zodanig bedrag als het de Rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
[Eiseres] heeft zich tegen deze wijziging van eis verzet.
De Rechtbank heeft bij rolbeschikking van 23 september 1997 in conventie het verzet tegen de eisverandering ongegrond verklaard.
Bij eindvonnis van 16 december 1997 heeft de Rechtbank in conventie de primaire eis van [verweerder] toegewezen en in reconventie de vorderingen van [eiseres] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
Tegen beide vonnissen heeft [eiseres] zowel in conventie als in reconventie hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij memorie van grieven heeft [eiseres] haar eis in reconventie verminderd.Bij tussenarrest van 2 november 1999 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een nadere conclusie.
Het Hof heeft bij eindarrest van 30 mei 2000:
- het vonnis van 15 juli 1997 in conventie en in reconventie bekrachtigd;
- het vonnis van 16 december 1997 in conventie bekrachtigd;
- het vonnis van 16 december 1997 in reconventie voor zoveel het betreft de afwijzing van de vordering tot betaling van de schade die kan voortvloeien uit het executoriaal beslag van 31 januari 1996 en voor zoveel het betreft de veroordeling in de kosten van het geding vernietigd;
- [verweerder] alsnog veroordeeld tot betaling van schade aan [eiseres] door het door hem gelegde executoriaal beslag van 31 januari 1996, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- de overige vorderingen afgewezen,
- de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie op die wijze gecompenseerd dat ieder van de partijen zijne draagt, en
- de kosten van het geding in hoger beroep op die wijze gecompenseerd dat ieder van de partijen de zijne draagt.
Beide arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
[Verweerder] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2.
3.2 In dit geding vordert [verweerder] in conventie dat [eiseres] een bedrag van ƒ 47.363,04 met rente aan hem voldoet als terugbetaling van hetgeen hij uit hoofde van de veroordeling in conventie in het vonnis van de Rechtbank van 19 juni 1993 aan [eiseres] heeft betaald. Hij legt aan zijn vordering ten grondslag dat, nu het arrest van het Hof van 7 december 1994 is vernietigd, er geen vordering van [eiseres] bestaat en [verweerder] het bedrag derhalve onverschuldigd heeft betaald.
3.3 In reconventie vordert [eiseres] dat [verweerder] wordt veroordeeld tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade op te maken bij staat, en voorts het door [verweerder] op 3 mei 1996 gelegde beslag onder [eiseres] op te heffen, op grond van, naar zij stelt, onrechtmatig gelegde beslagen. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat [verweerder] op 31 januari 1996 executoriaal beslag heeft gelegd op de voorraden en bedrijfsmiddelen van [eiseres] tot ruim drie maal het beloop van de vordering van [verweerder], dat [verweerder] op 12 april 1996 conservatoir beslag heeft gelegd onder de Rabobank te Zundert, welk beslag niet "beklijfde" en op 3 mei 1996 conservatoir beslag heeft gelegd op de bedrijfsmiddelen van [eiseres] tot ruim vier maal het beloop van de vordering van [verweerder]. [Eiseres] voert aan dat de door [verweerder] gelegde beslagen onrechtmatig zijn en dat zij daardoor schade heeft geleden.
3.4 Na een tussenvonnis van 15 juli 1997 heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 16 december 1997 de vordering in conventie toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen. Op het door [eiseres] ingestelde hoger beroep heeft het Hof bij arrest van 2 november 1999 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een nadere conclusie en daarbij bepaald dat [eiseres] als eerste aan het woord zou zijn. Bij eindarrest van 30 mei 2000 heeft het Hof het vonnis van 15 juli 1997 in conventie en in reconventie en het vonnis van 16 december 1997 in conventie bekrachtigd. Het heeft het laatstgenoemde vonnis in reconventie vernietigd, voor zover het betreft de afwijzing van de vordering tot vergoeding van de schade die kan voortvloeien uit het executoriaal beslag van 31 januari 1996 en met betrekking tot de kosten van het geding. Het Hof heeft het vonnis van 16 december 1997 in reconventie voor het overige bekrachtigd en [verweerder] alsnog veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [eiseres] in verband met het executoriale beslag van 31 januari 1996, op te maken bij staat, en de overige vorderingen afgewezen.
3.5 In rov. 4.5 van het tussenarrest van 2 november 1999 heeft het Hof overwogen dat het, vanwege de kennelijke misverstanden aan beide zijden, gewenst is dat, voordat het uitspraak zou doen, beide partijen hun vorderingen en de grondslagen daarvoor, opnieuw formuleren. Onderdeel 1 betoogt dat 's Hofs beslissing in het dictum dat [eiseres] als eerste een nadere conclusie dient te nemen, onjuist althans onbegrijpelijk is in het licht van de overweging van het Hof dat het gewenst is dat beide partijen hun vorderingen en grondslagen daarvoor, opnieuw formuleren. [Verweerder] heeft de vordering in conventie tegen [eiseres] ingesteld, zodat het aan [verweerder] was om zijn gewijzigde grondslag voor zijn vordering eerst kenbaar te maken, waarna [eiseres] de gelegenheid had moeten worden geboden om daarop bij nadere antwoordmemorie te reageren. Het onderdeel faalt. Evenvermelde beslissing van het Hof berust kennelijk en niet onbegrijpelijk daarop dat, nu sprake is van misverstanden aan beide zijden en [eiseres] appellante was, het in de rede lag [eiseres] als eerste aan het woord te doen zijn. Deze beslissing geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering. Anders dan het onderdeel nog aanvoert, is [eiseres], die na de door [verweerder] genomen conclusie nog pleidooi had kunnen vragen, door deze gang van zaken niet in haar verdediging geschaad.
3.6 Onderdeel 2 keert zich tegen rov. 8.8 van het arrest van 30 mei 2000, waar het Hof overweegt dat de betaling van [verweerder] van ƒ 43.242,83 onverschuldigd was, omdat hij door deze betaling voor de tweede maal de door hem verschuldigde koopsom heeft voldaan, op grond waarvan het Hof heeft geoordeeld dat deze vordering toewijsbaar is.
Onderdeel 2.a voert terecht aan dat het oordeel van het Hof dat de vordering van [verweerder] op de gewijzigde grondslag integraal toewijsbaar is, onbegrijpelijk is, nu het Hof in rov. 8.3 onder B heeft overwogen dat [verweerder] op 30 december 1994 aan [eiseres] het ook in rov. 8.8 vermelde bedrag van ƒ 43.242,83 heeft betaald, maar tevens heeft geoordeeld dat [eiseres] op 6 januari 1995 reeds een bedrag van ƒ 1.594,97 wegens teveel betaalde rente heeft terugbetaald, met welke terugbetaling het Hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden.
Ook onderdeel 2.b wordt terecht aangevoerd. Het betoogt dat [eiseres] in de toelichting op grief 4 in de onderdelen 8.5 t/m 8.7 gemotiveerd heeft gesteld dat en waarom in ieder geval de hoogte van de vordering van [verweerder] onjuist is en dat het Hof deze (subsidiaire) weren van [eiseres] tegen de hoogte van de vordering niet in zijn oordeel heeft betrokken. Nu het Hof aan de in het onderdeel vermelde stellingen, die niet anders kunnen worden begrepen dan dat deze betrekking hebben op de hoogte van de vordering van [verweerder], zonder motivering is voorbijgegaan, is het oordeel van het Hof onbegrijpelijk.
Het slagen van de onderdelen 2.a en 2.b brengt mee dat ook het hierop gebaseerde onderdeel 2.c gegrond is.
3.7 De in de overige onderdelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 november 1999 en 30 mei 2000;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres]
begroot op € 726,67 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 31 mei 2002.