ECLI:NL:HR:2002:AD9895

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36412
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • C.B. Bavinck
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van X B.V. tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake vennootschapsbelasting

Op 8 maart 2002 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in de zaak van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 juli 2000. Deze zaak betreft een beroep in cassatie tegen de niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in haar beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op een bezwaarschrift inzake een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996. De aanslag was opgelegd met dagtekening 24 december 1999, en het bezwaarschrift was op 29 december 1999 door de Inspecteur ontvangen. Belanghebbende had op 21 februari 2000 beroep ingesteld bij het Hof, omdat de Inspecteur geen uitspraak had gedaan op het bezwaarschrift.

Het Gerechtshof verklaarde belanghebbende niet-ontvankelijk in haar beroep, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof oordeelde dat de termijnen van de Awb niet in de weg staan aan de wettelijke termijn van een jaar, zoals gesteld in artikel 25, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijkverklaring, maar het Hof verklaarde dit verzet ongegrond.

In cassatie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het middel faalt. De Hoge Raad bevestigde dat beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door een bestuursorgaan, maar dat dit alleen mogelijk is als de termijn voor het nemen van het besluit is verstreken. De termijn van een jaar, zoals bepaald in de AWR, was in dit geval niet verkort door de bepalingen in het Voorschrift. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het Gerechtshof terecht het verzet van belanghebbende heeft verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 8 maart 2002.

Uitspraak

Nr. 36.412
8 maart 2002
NA
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 juli 2000, nr. 00/00302, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van dat Hof van 21 maart 2000 betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en verzet
Bij uitspraak van het Hof van 21 maart 2000 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift inzake de aan haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996, aanslagnummer 001.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan bij het Hof.
Bij uitspraak van 7 juli 2000 heeft het Hof het verzet van belanghebbende ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof van 7 juli 2000 beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. P.A. Mackaaij, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Met dagtekening 24 december 1999 is aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Op 29 december 1999 is een door belanghebbende tegen deze aanslag ingediend bezwaarschrift door de Inspecteur ontvangen. Op 21 februari 2000 is ter griffie van het Hof een beroepschrift ontvangen van belanghebbende waarin zij bezwaar maakt tegen het naar haar mening niet tijdig doen van een uitspraak op haar bezwaar door de Inspecteur. Op die datum was door de Inspecteur nog geen uitspraak gedaan en was evenmin verdaging van de uitspraak aangezegd.
3.2. Het Hof heeft belanghebbende met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep. Het heeft daarbij overwogen dat het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 (hierna: het Voorschrift) weliswaar voorschrijft dat in beginsel de termijnen van de Awb zo veel mogelijk worden gevolgd, doch dat in paragraaf 6.2.7 van het Voorschrift uitdrukkelijk is bepaald dat dit niet betekent dat vóór het verlopen van de wettelijke termijn, welke in artikel 25, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna:AWR) is gesteld op een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift, beroep kan worden ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift. Voorts heeft het Hof overwogen dat deze bepaling in de weg staat aan een beroep op het vertrouwensbeginsel met betrekking tot het aangekondigde voornemen zoveel mogelijk de in de Awb voorgeschreven termijnen te volgen. Het tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ingediende verzet is door het Hof ongegrond verklaard.
3.3. Het middel faalt. Weliswaar kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door een bestuursorgaan, maar zodanig beroep is slechts denkbaar indien de aan het bestuursorgaan gegeven termijn voor het nemen van het besluit verstreken is. Die termijn beloopt in een geval als het onderhavige krachtens artikel 25 AWR ten minste en behoudens verlenging een jaar. Deze termijn wordt niet verkort door paragraaf 6.2.7 van het Voorschrift. Het Hof heeft dus terecht het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, verworpen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2002.