ECLI:NL:HR:2002:AE0175
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieberoep tegen uitspraak van de Rechtbank te Breda
In deze zaak hebben eiseressen tot cassatie, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.Th.R.F. Carli, beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda van 28 augustus 2001. De eiseressen hebben de Stichting, de verweerster in cassatie, gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad op 21 december 2001. De Stichting is echter niet verschenen, waarna de eiseressen verzochten om verstekverlening. De Rolraadsheer heeft de zaak naar de rol van 4 januari 2002 verwezen voor beraad over de conclusie op verstek en heeft de eiseressen gevraagd zich uit te laten over de ontvankelijkheid van hun cassatieberoep.
Op de rol van 4 januari 2002 is de Stichting opnieuw niet verschenen, en de zaak is verwezen naar de rol van 18 januari 2002 voor conclusie op verstek. De Procureur-Generaal heeft ter rolle van 18 januari 2002 geconcludeerd tot verstekverlening tegen de Stichting en tot niet-ontvankelijkverklaring van de eiseressen wegens overschrijding van de cassatietermijn. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de cassatiedagvaarding op 29 november 2001 is uitgebracht, terwijl de termijn voor het instellen van cassatie drie maanden bedraagt, te rekenen vanaf de uitspraak van de Rechtbank.
Aangezien de termijn voor het cassatieberoep was overschreden, heeft de Hoge Raad de eiseressen niet ontvankelijk verklaard in hun cassatieberoep. Tevens zijn de eiseressen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Stichting op nihil zijn begroot. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 15 maart 2002.