ECLI:NL:HR:2002:AE0649
Hoge Raad
- Cassatie
- C.H.M. Jansen
- A.G. Pos
- P.C. Kop
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vordering tot betaling van opengevallen maandtermijnen en wettelijke rente
In deze zaak heeft de verweerster in cassatie, aangeduid als [verweerster], op 14 februari 1997 eiseres tot cassatie, aangeduid als [eiseres], gedagvaard voor de Rechtbank te Breda. De verweerster vorderde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een bedrag van ƒ 43.146,-- voor opengevallen maandtermijnen over de periode april tot en met december 1996, alsook ƒ 37.600,-- voor de periode januari tot en met augustus 1994, vermeerderd met wettelijke rente. Eiseres heeft de vordering bestreden, waarna de Rechtbank op 16 september 1997 de zaak naar de rol verwees voor een nadere conclusie van verweerster. Verweerster heeft haar eis verminderd en vorderde uiteindelijk ƒ 11.896,88 voor de periode januari tot en met augustus 1994, terwijl zij voor het overige persisteerde in haar vordering.
De Rechtbank heeft op 30 december 1997 eiseres veroordeeld tot betaling van ƒ 43.146,--, vermeerderd met wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde afgewezen. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 30 maart 2000 beide vonnissen van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft eiseres cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, omdat de vragen die het middel opwerpt niet van dien aard zijn dat zij beantwoord moeten worden in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft op 7 juni 2002 het beroep verworpen en eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 579,57 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein.