ECLI:NL:HR:2002:AE0649

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/261HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling van opengevallen maandtermijnen en wettelijke rente

In deze zaak heeft de verweerster in cassatie, aangeduid als [verweerster], op 14 februari 1997 eiseres tot cassatie, aangeduid als [eiseres], gedagvaard voor de Rechtbank te Breda. De verweerster vorderde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een bedrag van ƒ 43.146,-- voor opengevallen maandtermijnen over de periode april tot en met december 1996, alsook ƒ 37.600,-- voor de periode januari tot en met augustus 1994, vermeerderd met wettelijke rente. Eiseres heeft de vordering bestreden, waarna de Rechtbank op 16 september 1997 de zaak naar de rol verwees voor een nadere conclusie van verweerster. Verweerster heeft haar eis verminderd en vorderde uiteindelijk ƒ 11.896,88 voor de periode januari tot en met augustus 1994, terwijl zij voor het overige persisteerde in haar vordering.

De Rechtbank heeft op 30 december 1997 eiseres veroordeeld tot betaling van ƒ 43.146,--, vermeerderd met wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde afgewezen. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 30 maart 2000 beide vonnissen van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft eiseres cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, omdat de vragen die het middel opwerpt niet van dien aard zijn dat zij beantwoord moeten worden in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft op 7 juni 2002 het beroep verworpen en eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 579,57 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

7 juni 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/261HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. W. Heemskerk,
thans mr. D. Stoutjesdijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 14 februari 1997 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 43.146,--, zijnde de opengevallen maandtermijnen voor de periode april/december 1996, alsmede een bedrag van ƒ 37.600,-- voor de periode januari/augustus 1994, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de verschuldigdheid van de vervallen termijnen is ontstaan, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 september 1997 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een nadere conclusie door [verweerster].
[Verweerster] heeft vervolgens met betrekking tot de periode januari/augustus 1994 zijn eis verminderd en over deze periode, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog gevorderd [eiseres] te veroordelen tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van ƒ 11.896,88, daarbij voor het overige persisterend.
De Rechtbank heeft bij eindvonnis van 30 december 1997 [eiseres] veroordeeld om aan [verweerster] te betalen een bedrag van ƒ 43.146,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag waarop de verschuldigdheid van de vervallen termijnen is ontstaan, een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
Tegen beide vonnissen van de Rechtbank heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 30 maart 2000 heeft het Hof beide vonnissen van de Rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep, onder mededeling dat de vragen die het middel opwerpt, zijnsinziens niet van dien aard zijn, dat die met het oog op de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling beantwoord behoeven te worden.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 579,57 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 juni 2002.